Voor eerdere diensten klik hier:
Zondag 13 na Trinitatis 18 september 2011 te Leerdam. Organist: mevr. C. Hasebos.
Eventuele afkondigingen en inleiding op de dienst.
De kaarsen worden
aangestoken.
Wij
zijn hier aanwezig in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Amen
Onze Hulp is in de Naam van de Heer
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Heer, vergeef ons al wat wij misdeden
en laat ons weer in vrede leven.
Amen
Zo lief
had God deze wereld, dat Hij Zijn eniggeboren
Zoon gegeven heeft, opdat ieder
die in Hem gelooft
aan het verderf ontkomt,
en eeuwig leven
hebben mag!
Ons introïtuslied is TussenTijds 1: 1, 5, 6 = Lied 280
Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de nood
van deze wereld, - die is groot -
maar laten wij dan ook Zijn Naam
prijzen,
omdat er aan Zijn barmhartigheid
geen einde komt!
Zondagsgebed:
Heer, wees onze Gids in dit leven,
door Uw Woord en sacrament,
door Uw Zoon en door Uw Geest,
om Jezus Christus, onze Heer.
Amen.
Lezing Oude Testament: Richteren 17 en 18
In het leesrooster staat als mogelijkheid: Richteren
18: 11 – 31, maar het is zo’n aardig verhaal, dat ik het in zijn geheel wil
lezen, dat geeft er meer kleur aan. Het is de tijd van de Richteren, dus kort
nadat het Godsvolk over de Jordaan is gekomen, en het beloofde land in bezit
nam. Maar een centraal gezag is er nog niet. Af en toe wordt er iemand geroepen
als een soort opperrechter, vaak een krijgsheer, mensen als Simson,
bijvoorbeeld. Richter komt van rechter, maar denk dan niet alleen aan iemand die
recht spreekt, maar meer aan iemand die het recht herstelt, en als het moet met
geweld. De ark van het verbond bevond zich in een heiligdom inSilo. 30 km boven
Jeruzalem.
1 In die tijd leefde
er in het bergland
van Efraïm een
man met de naam Micha.
2 Op zekere dag zei hij tegen zijn
moeder: ‘Laatst is er toch
elfhonderd sjekel zilver van u gestolen?
U hebt toen in mijn bijzijn een vloek
uitgesproken. Dat geld heb ik, ik
heb het gestolen.’
‘Moge de HEER je zegenen,
mijn zoon, ‘antwoordde zijn moeder.
3 Hij
gaf de elfhonderd sjekel
zilver aan haar terug,
maar zij zei: ‘Ter wille van mijn zoon wijd ik mijn zilver
aan de HEER om er een beeld mee te laten beslaan. Hier heb je het geld terug.’
4 Maar hij gaf het weer aan zijn
moeder en zij bracht tweehonderd sjekel naar de zilversmid,
die er een houten beeld mee besloeg dat in Micha’s huis kwam te staan.
5 Micha
had namelijk voor zichzelf een heiligdom ingericht. Hij had een priestergewaad
en verschillende godenbeeldjes laten maken en een
van zijn zonen als priester
aangesteld.
6
In die tijd was er geen koning in Israël; iedereen deed wat in zijn
eigen ogen goed was.
7 Nu was er een
jonge Leviet die verblijf
hield in het stamgebied van Juda
en in Betlehem woonde.
8 Op zekere dag vertrok hij uit
Betlehem om een andere
verblijfplaats te zoeken.
Zijn weg voerde hem door het bergland
van Efraïm, langs
het huis van Micha.
9 ‘Waar
komt u vandaan?’ vroeg Micha,
en de Leviet antwoordde: ‘Ik ben een Leviet.
Ik heb een tijdlang in Betlehem in
Juda gewoond en nu zoek ik elders
onderdak.’
10 Toen zei Micha:
‘Kom dan bij mij wonen.
Als u mijn raadgever en priester wilt worden, zal ik u tien
sjekel zilver
per jaar betalen en u van kleding
en levensmiddelen voorzien.’ Na enige aarzeling
11 besloot de Leviet bij Micha te blijven.
Micha behandelde
hem als een eigen zoon
12 en stelde hem als priester
aan.
Zó kwam de Leviet bij Micha in huis terecht.
13
Micha dacht bij zichzelf: Nu ik een Leviet
als priester in dienst heb, ben ik ervan verzekerd
dat ik van de HEER niets
dan goeds te
verwachten heb.
18:1 Er was in die tijd geen koning
in Israël. De stam Dan was nog steeds op zoek naar een eigen
grondgebied om zich blijvend te vestigen, want het was de enige stam van Israël
waaraan nog geen grondgebied was toegevallen. (Dat
is niet helemaal waar: het gebied dat hen was toegewezen lag naast dat van de
Filistijnen, die agressief en veel sterker waren, en daarom waren ze
vertrokken…)
2 Vanuit hun verblijfplaats tussen
Sora en Estaol hadden ze vijf van hun dapperste
mannen erop uitgestuurd met de
opdracht het land grondig te verkennen.
Onderweg kwamen ze door het bergland
van Efraïm, waar
ze bij het huis van Micha
overnachtten.
3 Daar viel hun het accent
van de jonge Leviet op. Ze gingen naar hem toe
en vroegen hem: ‘Hoe bent u hier zo
terechtgekomen?
Wie heeft u hierheen
gehaald en wat doet
u hier?’
4 Hij vertelde hun van Micha’s aanbod.
‘Hij heeft me in dienst genomen’,
zei hij, ‘en nu ben ik zijn priester.’
5 Toen vroegen de Danieten: ‘Wilt
u dan God voor ons raadplegen
en Hem vragen of onze tocht iets zal opleveren?’
6 ‘Ga
gerust verder,
‘antwoordde de priester.
‘Uw onderneming is de HEER
welgevallig.’
7 De vijf mannen trokken verder,
tot ze in Laïs kwamen. Ze zagen dat de bevolking daar een rustig
en onbezorgd leven leidde, net
als die van Sidon.
Ze hadden van niemand iets te vrezen
want ze werden door niemand bedreigd,
maar aan de andere kant hadden ze ook geen enkele bondgenoot. Sidon
was vér weg.
8 Toen de verkenners terugkwamen
bij hun stamgenoten,
vroegen díe hun: ‘En, hoe is het jullie vergaan?’
9 ‘Laten
we meteen ten strijde trekken’, antwoordden ze.
‘We hebben een gebied
gevonden dat bijzonder geschikt is, dus waar zouden jullie op wachten?
Treuzel niet maar ga erheen
en neem het in bezit.
10 Jullie zullen er een volk aantreffen dat op geen gevaar
bedacht is. Het kàn niet anders of God
zal jullie dat uitgestrekte
gebied, waar werkelijk aan niets gebrek
is, in handen geven.’
11 Hierop vertrokken de Danieten
uit hun verblijfplaats tussen Sora en Estaol. Het leger
bestond uit zeshonderd gewapende mannen.
12 Ze gingen op weg en sloegen hun
kamp op bij Kirjat–Jearim in Juda.
Daarom wordt die plek sindsdien Machane–Dan
(Kamp Dan) genoemd.
Het ligt iets ten westen van
Kirjat–Jearim.
13 Van daar trokken ze verder
door het bergland
van Efraïm. Toen
ze langs de plaats kwamen waar Micha
woonde,
14 vertelden de vijf die het gebied verkend
hadden aan hun stamgenoten dat zich in een
van die gebouwen een priestergewaad
en godenbeeldjes bevonden, en ook
een zilveren
beeld.
‘Jullie weten
dus wat je te doen staat’, zeiden ze.
15 Ze sloegen de weg naar het huis
van Micha in, waar
de jonge Leviet woonde, en begroetten hem hartelijk.
16 Terwijl de zeshonderd gewapende Danieten postvatten
bij de toegangspoort,
17 liepen de vijf verkenners dóór.
Ze drongen het huis binnen en namen het priestergewaad
en de godenbeeldjes mee, en ook
het beeld met het zilverbeslag.
De priester stond (dus) met de zeshonderd
gewapende mannen bij de toegangspoort,
18 terwijl de vijf het huis
van Micha binnengingen en het beeld met het zilverbeslag,
het priestergewaad en de godenbeeldjes
meenamen.
‘Wat móét dat daar?’ riep de
priester.
19 ‘Stil’, antwoordden ze. ‘Zeg
niets, maar ga met
ons mee en word onze
raadgever en priester. U kunt toch beter priester
zijn voor een hele
stam Israëlieten dan voor het huishouden van één man?’
20 Daar stemde de priester van harte mee in.
Hij nam zelf het priestergewaad,
de godenbeeldjes en het zilveren
beeld en sloot zich bij hen aan.
21 De Danieten
vervolgden hun tocht; de vrouwen
en kinderen lieten ze voorop gaan,
samen met het vee
en hun andere bezittingen.
22 Ze waren al een flink eind op weg,
toen de inderhaast bij elkaar geroepen
knechten die bij Micha
woonden hen achterop kwamen
23 en tegen hen begonnen te schreeuwen.
De Danieten draaiden zich om en vroegen aan Micha:
‘Wat is er aan de hand? Waarom hebt u al
die mensen op de
been gebracht?’
24 ‘U
hebt de goden
gestolen die ik heb laten maken’, antwoordde Micha. ‘Ook
mijn priester hebt u meegenomen. Niets
heb ik meer over!
Hoe kunt u dan nog vragen wat er aan de hand is?’
25 Maar de Danieten
antwoordden: ‘U kunt maar beter niet
zo’n grote mond
tegen ons opzetten, want wanneer deze heetgebakerde mannen zich op u
storten, is het met u
en uw mensen gedaan.’
26 Hierop vervolgden de Danieten
hun weg.
En Micha, die inzag
dat hij tóch niets tegen hen kon beginnen, keerde terug
naar huis.
27 Zó kwamen de Danieten met de beelden die Micha had laten maken en de priester
die bij hem in dienst was geweest, bij Laïs aan. Ze overvielen
de inwoners, die een rustig
leven leidden en zich van geen gevaar
bewust waren, doodden
ze allemaal en staken de stad in brand.
28 Er was niemand die de bevolking
van Laïs te hulp
kwam, want Sidon lag ver
weg en ze hadden geen enkele bondgenoot.
Daarna herbouwden de Danieten de stad,
die in de vallei van Bet–Rechob
lag, en gingen er wonen.
29 Ze noemden hun stad Dan,
naar hun stamvader, een van de zonen
van Israël; daarvoor
heette die stad Laïs.
30 Ze gaven er het zilveren
godenbeeld een plaats, en Jonatan,
die een zoon was van Gersom,
de zoon van Mozes,
werd hun priester. Nà hem bleven zijn
nakomelingen bij de Danieten het
priesterambt vervullen, totdat de
bevolking werd weggevoerd.
31 Zolang het heiligdom van God
in Silo bestond, bleef het godenbeeld
dat Micha had
laten maken bij de Danieten.
Tot hiertoe dit spannende verhaal
over mensen die op verschillende
manieren vertrouwden
op de Heer.
Laten wij zingen: psalm 31: 1 en 6
Epistellezing: 1 Petrus 3: 8 – 12 (Het boek)
Een brief van Petrus aan de vreemdelingen, de
niet-Joodse bekeerlingen verweg, over het christelijk leven in staat en kerk.
Hij schrijft onder andere:
8 Als wij dit alles samenvatten, betekent
dit dat allen één van hart en
ziel moeten zijn.
Leef met elkaar mee en houd
van elkaar.
9 Wees vriendelijk en nederig.
Vergeld geen kwaad
met kwaad;
als iemand u beledigt, zeg dan niets
lelijks terug, maar wens
hem het beste toe.
Wij moeten vriendelijk
voor andere mensen zijn; dan
zal God ons zegenen.
10 In de Boeken staat: "Wie van het leven
houdt en gelukkig
wil zijn, moet zijn tong
in bedwang houden en geen
leugen over zijn lippen
laten komen. (psalm 34)
11 Keer het kwaad
de rug toe en doe wat goed
is. Probeer in vrede te leven; doe
daar uw uiterste best voor.
12 De Heer let
op de mensen die doen wat Hij
wil en Hij luistert naar
hun gebeden; maar Hij
wil niets te maken hebben met
mensen die slechte dingen
doen."
Psalmwoord
Loof, dienaars van de Heer,
loof de Naam van de Heer. De Naam van de Heer zij geprezen van nu tot in
eeuwigheid (ps 113: 1 en 2)
Halleluja!
Ons lied is gezang gezang 301: 1, 2 en 5 = Lied 713
Het Heilig Evangelie staat geschreven bij: Mattheüs 20: 1 - 16
De Heer Jezus
placht moeilijke zaken uit te leggen via verhalen,
gelijkenissen.
Voordat Hij dit verhaal vertelde vroegen de leerlingen wat hun beloning
zou zijn op den duur. Ze hebben immers alles voor Hem
opgegeven? De Heer zegt dan dat ze op 12 tronen zullen
zitten om de stammen van Israël te richten, en dat ieder die Hem volgt
rijkelijk vergoed
zal krijgen wat ze om Jezus wil opgeven aan goederen, en dierbare mensen, èn
zelfs het eeuwig leven
zullen beërven. Maar dat vele laatkomers vooraan
zullen staan, en dat oudgedienden soms achteraan
komen. Hij vertelt het volgende:
1 Het is met het koninkrijk van
de hemel als met een landheer
die er bij het ochtendgloren op
uittrok om dagloners voor zijn wijngaard
te zoeken.
2 Nadat hij met de arbeiders een
dagloon van een denarie
overeengekomen was, stuurde hij hen naar zijn wijngaard.
3 Drie uur later trok hij er opnieuw
op uit, en toen hij anderen
werkloos op het marktplein zag staan,
4 zei hij ook tegen hen: “Gaan
jullie ook maar naar de wijngaard,
de betaling zal rechtvaardig
zijn.”
5 En ze gingen erheen.
Rond het middaguur ging hij er nogmaals
op uit, en drie uur later weer,
en handelde als tevoren.
6 Toen hij tegen het elfde
uur van de dag nóg eens op weg
ging, trof hij een groepje dat er
nog steeds stond. Hij vroeg hun:
“Waarom staan jullie hier de hele dag
zonder werk?”
7 “Niemand
wilde ons in dienst nemen, ”antwoordden ze. Hij zei hun: “Gaan
jullie ook maar naar de wijngaard.”
8 Toen de avond
gevallen was, zei de heer
van de wijngaard
tegen zijn rentmeester: “Roep de arbeiders
bij je en betaal hun het loon uit. Begin daarbij met de laatsten
en eindig met de eersten.”
9 En zij die er vanaf het elfde
uur waren, kwamen naar voren en
kregen ieder een denarie.
10 En toen zij die als eersten
waren gekomen naar voren stapten, dachten ze dat zij wel meer zouden
krijgen. Maar ook zij kregen ieder die ene
denarie.
11 Toen ze die in handen
hadden, gingen ze bij de landheer hun beklag
doen:
12 “Die
laatsten hebben één uur gewerkt en u behandelt hen
zoals u ons
behandelt, terwijl wij
het onder de brandende zon de hele dag hebben volgehouden.”
13 Hij gaf een van
hen ten antwoord: “Beste man, ik
behandel je toch niet onrechtvaardig?
Je hebt toch ingestemd met het loon van één denarie?
14 Neem
dan aan wat je toekomt
en ga.
Ik wil aan die laatsten nu eenmaal hetzelfde betalen als aan jou.
15 Of
mag ik met mijn geld niet doen wat ik wil?
Zet het kwaad bloed
dat ik goed ben?”
16 Zo zullen de laatsten
de eersten zijn en de eersten de laatsten.’
Zalig die het
Woord van God horen en er gehoor aan geven!
Credo: In antwoord op Gods
Woord willen wij samen ons geloof belijden:
Met Johannes de Doper:
Zie hier het lam Gods dat de zonden der
wereld wegdraagt...
Met Andreas:
We hebben de Messias gevonden...
Met Nathanaël:
Meester, U bent de Zoon van God, de
koning van Israël...
Met de Samaritanen:
Wij weten dat Hij werkelijk de redder der
wereld is...
Met Petrus: U
bent de Christus, de Zoon van de levende God....
Met Martha: U
bent de Christus, de Zoon van God, die in de wereld komt...
Met Thomas: Mijn
Heer en Mijn God....
Amen.
Preek
Genade zij u en vrede
van God onze Vader en
van Jezus Christus,
onze Heer,
door de Heilige Geest.
Jaren geleden kreeg ik van een van mijn dochters een kaart met de tekst:
Soms lijkt het leven moeilijk en oneerlijk. Maar daar is ’n goede reden
voor…
Op de achterkant stond: …het leven ís niet eerlijk.
Ik moest er aan denken, bij het
lezen van het Evangelie,
en ook bij het verhaal van Micha.
Die had zich zó uitgesloofd om het de Heer
naar de zin te maken, dat hij rekende op een grote zegen.
In plaats van de vervulling van die vloek van zijn moeder.
En nu dit! Het is niet eerlijk!
Terwijl hij zijn moeder
toch wél het geld had teruggegeven dat hij van haar had gestolen.
Ja, misschien wel omdat hij had gehoord,
hoe zij die dief
vervloekte, en omdat hij bang was
dat die vloek uit zou komen. Dat
zou best kunnen.
Dus bracht hij het geld maar terug.
Hij zat er een beetje mee. En zijn moeder zat er nu ook mee.
Met het geld en
met haar vloek.
Hoe kon ze dat nu goed
maken? En dan zegt ze: Ter wille van mijn zoon wijd ik mijn zilver
aan de HEER om er een beeld mee te laten beslaan.
Hier heb je het geld terug.’
Maar hij gaf het
weer aan zijn moeder terug.
Het is duidelijk dat zij er geen
van beiden hun handen aan willen branden,
en het Hebreeuws laat de
mogelijkheid open dat ze zegt: ik had
het al aan de Heer gewijd… en dan heeft Micha het van de Heer gestolen. Ze
zitten dus in een lelijk parket, en moeder brengt dan tweehonderd
sjekel naar de zilversmid,
die er een houten beeld mee beslaat dat in Micha’s huis komt te staan.
Misschien heeft ze de rest van het geld wel aan dat beeld uitgegeven. In elk
geval is het resultaat dat het wél bij Micha
terecht komt. Moeder hoopt dat zo
de vloek wordt
afgewend van haar zoon.
En Micha, u hoorde
het, huurt op een gegeven moment een Leviet in, uit het priestergeslacht dus,
die door de Heer
bestemd zijn voor de eredienst, en hij denkt dan dat de Heer
wel onder de indruk zal zijn van de diensten bij hem thuis, zodat zegen
zijn deel moet zijn. En de vloek niet uitkomt.
Helaas, zó werkte
het niet.
Moeder en zoon zijn ieder op hun eigen
belang uit.
Het is niet hun hart, dat uitgaat
naar de Heer.
Meer hun verstand.
En dat zegt straks: het leven
is niet eerlijk.
Als ze het hadden overleefd zouden
de inwoners van Laïs, de stad die door de Danieten
werd ingenomen en platgebrand,
ook hebben hebben geroepen dat het niet eerlijk
was.
Ze hebben die Israëlieten niets gedaan,
en nu worden ze in hun bloed
gesmoord, omdat de God
van die lui ze beloofd heeft dat
ze een plek in dit land zouden krijgen, en omdat de Danieten met die plek
niet tevreden waren...
En wij vragen ons dan af hoe het allemaal zou zijn verlopen wanneer de Israelieten
om te beginnen niet tegen
Gods geboden in waren
gegaan, en ze het land vreedzaam in bezit hadden kunnen nemen… zoals de
bedoeling was…
Wat zou het lot van de bewoners
dàn zijn geweest?
Geen idee, want je kunt
de geschiedenis niet terug
draaien. Het leven heeft geen knop Undo,
geen: Maak ongedaan.
In elk geval hebben de leden van
de stam Dan ervoor gezorgd dat er
geen Palestijns probleem ontstond:
de arme inwoners van Laïs werden vermoord
en de stad werd platgebrand.
Daarna bouwden ze een nieuwe stad.
Maar wel een stad met een klein vlekje,
dat ze helaas niet
hebben weggewerkt: ze stellen de godenbeelden van Micha op – in een of
ander heiligdom, en die bleven daar, net zolang als de ark van het verbond in
Silo stond. Veel later werd deze naar Jeruzalem overgebracht.
Einde verhaal?
Nee, ook de Leviet heeft redenen ongelukkig te zijn: uiteindelijk wordt
ene Jonathan, een kleinzoon van Mozes,
als priester aangesteld, en diens
nakomelingen bleven daar in dienst totdat de Israëlieten van het Noorden in
ballingschap werden gevoerd. Letterlijk staat er: tot het land bloot werd
gelegd.
’t Is niet eerlijk.
Heel vervelend, maar God
wil graag serieus
genomen worden. En afgodsbeelden,
daar houdt Hij niet van.
Jacob heeft, voordat hij Israël kon gaan heten, en voordat hij met zijn gezin
vanuit het Noorden het land van de belofte binnentrok, deze terafim,
deze huisgoden, die zijn vrouwen
en knechten hadden meegenomen, laten ophalen en begraven. En via Micha
zijn ze terecht gekomen in Dan. Met
het grote beeld dat bekleed was met zilver,
dat voor de dienst aan God moest dienen. Ze hebben bepaald geen zegen gebracht.
Dit gebied was het eerste dat in ballingschap werd gebracht, eeuwen later.
De God van Israël wil
geen eredienst van hoofd en handen, van regels en offers, maar Hij
verlangt allereerst naar een dienst van het hart.
Hij wil een relatie
met ons, mensen.
Het gaat Hem niet om de juiste regels, maar om de juiste verhouding.
Tussen God en mens,
en van daaruit tussen de mensen
onderling.
Hij wil met ons leven,
met ons optrekken, en als wij
daarin tekort
schieten wil Hij ons van harte
vergeven, ja, Hij
wil van alles het beste
geven.
Tot Zijn toekomst
toe, in de vorm van Zijn Zoon.
Je zoon ís je toekomst, in het denken van die tijd.
En in Jezus laat God
ons dus zien, hoe Hij werkelijk àlles voor ons over heeft.
Zelfs zó, dat Hij in eeuwigheid met ons mensen wil samen zijn.
Dat is nu genade.
Voor ons moeilijk te bevatten, want van huis uit zijn wij niet zo genadig. Om
dat te leren moeten we al onze zekerheden los laten, en leven als Jezus. Micha
en zijn moeder, de Leviet en de mensen van de stam Dan hadden het daar moeilijk
mee.
Die wilden duidelijkheid, zekerheid, een tastbare zegen. En die wilden ze wel
afdwingen ook, met omkoperij, gesjoemel, met geweld, desnoods.
En maar denken dat de Heer zal applaudiseren.
Het is vrij makkelijk om er op een
afstand naar te kijken en te zien
hoe het daar werkt.
Het is veel moeilijker om in je eigen
leven een stap achteruit te zetten, en zien hoe het dáár werkt.
Toch is dat wel heel nuttig en nodig van tijd tot tijd.
Want om Gods genade te verkrijgen moet je die willen aanvaarden zoals die ís,
en daar moet je dan wel voor open staan.
U hebt gehoord dat de werkers van het eerste uur het èrg oneerlijk vonden zoals
het ging. Zij hebben heel de dag gewerkt. Die anderen niet... God echter weet
hoe zwaar het kan zijn: eindeloos wachten, en je nutteloos voelen...
Jezus laat ons in het Evangelie zien dat Gods liefde voor iedereen even groot
is. En dat Hij iedereen evenveel wil geven. Of je nu zelf in deze kerk gedoopt
bent, of dat je er voor het eerst bent vandaag, of je ouders en voorouders nu
brave christenen waren, of dat je in de spiegel kijkend denkt: dat zit niet zo
goed met mij…
Luther
heeft het zo kernachtig verwoord:
ook als wij in eigen oog zondaar
zijn, en juist dán, zijn wij in Gods
oog gerechtvaardigd,
zonder dat wij er iets voor hebben gedaan.
We
hebben het allemaal te danken aan
Gods grote liefde, die
ons in Jezus tegemoet
treedt.
Jezus, die voor ons is gestorven, en lééft!
Laten
we Hem dan volgen
zoals Petrus ons
dat voorhoudt: dat we allen één
van hart en ziel moeten zijn.
Hij zegt: Leef met elkaar mee en houd
van elkaar.
Wees
vriendelijk en nederig.
Vergeld
geen kwaad
met kwaad;
als iemand u beledigt, zeg dan niets
lelijks terug, maar wens
hem of haar het beste toe.
Kortom: wij moeten vriendelijk
voor andere mensen zijn; dan
zal God ons zegenen.
Een
nuttige raad uit psalm 34 voegt hij er aan toe: Wie van het leven
houdt en gelukkig
wil zijn, moet zijn tong
in bedwang houden en geen
leugen over zijn lippen
laten komen.
Keer
het kwaad de rug
toe en doe wat goed
is. En probeer in vrede
te leven; doe daar uw uiterste
best voor.
Het gaat er dus om, om duidelijke keuzes te maken!
Nu,
daar kunnen we het de komende week wel mee doen. Maar als
het lukt, dan zal er vrede
in ons eigen leven zijn, en vreugde
in
de
Hemel.
Wees
niet bang als het niet meteen lukt.
God
is genadig…
Nee,
genade is níet
eerlijk. Het is heerlijk!
Het is meer, veel meer dan
wij verdienen.
God
houdt van ons, van ieder van ons evenveel.
Laten we dat dan uitdragen en zeg iedere dag tegen jezelf in de spiegel: jij, je
mag er zijn! God houdt van je.
Zeg: Ik mag er zijn!
God houdt van me.
Amen.
Muziek
De Heer heeft Zich aan ons gegeven,
zo willen wij ons aan Hem geven:
met hart en ziel en leven.
In de hoop dat Hij ons en onze gaven aanvaardt tot eer van Zijn Naam,
en dat Zijn liefde er in weerspiegeld moge worden.
Als we zo geven, Zijn we rijk!
Na het gebed over de gaven zingen wij: gezang 217:3
collecte voor kerk en Vredeswerk.
Gebed over de gaven
Heer God, wat wij hebben verdiend, wat wij hebben gekregen, is uit Uw genade.
Daarom kunt U er over beschikken, zoals U kunt beschikken over onze tijd, liefde en aandacht.
Wijs ons in dit alles de weg.
Zegen ons en onze gaven.
Om Jezus' wil…
Amen.
We zingen: gezang 217:3
= Lied 641:3
Laten we danken en bidden:
Lieve
God, Wij willen U aanbidden en danken om alle goede dingen die U ons geeft naar
lichaam en geest, en vooral voor de blijde
boodschap die we mochten horen. Geef dat het krachtig in ons
werkt, en ons een diep begrip geeft van Jezus Christus, die door Zijn dood onze
gerechtigheid, door Zijn opstanding ons leven en door Zijn Evangelie onze
wijsheid geworden is.
Bron
van barmhartigheid,
wij bidden U dat U Uw kerk met allen die haar dienen wilt bezielen door Uw
Geest, opdat Uw heilig Woord
er naar waarheid wordt gebracht.
Dat daardoor geloof en werkzame liefde versterkt mag worden in ons allen.
Zegen
allen die geroepen zijn om op hun eigen plek in kerk en samenleving te dienen,
en met name
hen die worden opgeleid tot het ambt dat de verzoening
preekt.
Ook
bidden wij U voor zending, en dienst aan de naaste. Voor Israël, Uw volk, en
zijn omgeving, om Uw beloften aan Abraham, Izaäk en Jacob, aan Sara, Rebekka,
Rachel en Lea... Dat zij tot zegen zijn....
Wij
bidden U voor koningin en vaderland, voor allen die macht en
verantwoordelijkheid hebben, dat zij die mogen uitoefenen in Uw kracht en
wijsheid, opdat gerechtigheid en vrede overal ter wereld
moge groeien.
Zegen
de opvoeders van de jeugd
met liefde, vertrouwen, en gevoel voor humor.
Geef
mensen eerlijk werk, en maak ons dankbaar voor het voedsel dat we dagelijks van
U krijgen.
Denk
in Uw goedheid aan alle mensen in nood,
Geef
de zieken de gratie
zich aan U toe te vertrouwen en troost hen die in rouw gedompeld zijn.
Weer
in Uw genade alles van ons af
dat leven en geloof bedreigt.
Blijf
dan bij ons, in alle voor- en tegenspoed, opdat wij in vreugde
voor U leven, in Uw genade
sterven en Uw Rijk binnengaan
door Jezus Christus, Uw Zoon, met U en de Heilige Geest, waarachtig God,
hooggeloofd in eeuwigheid.
Met Jezus
en in Zijn Geest willen
wij U danken en bidden met de woorden:
Onze Vader, die in de hemelen zijt,
Uw Naam worde geheiligd.
Uw Rijk kome
Uw Wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood
en vergeef ons onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;
en leid ons niet in verzoeking
maar verlos ons van het kwade!
Ons slotlied is gezang 437: 1,2 = Lied 834
Na de zegen, zingen we, in plaats van het ‘Amen’ het derde vers.
Zegen:
De gemeenschap met God,
met alle heiligen en elkaar
vervulle Uw harten en gedachten,
Uw doen en laten,
Uw bidden en danken.
Van nu aan tot in alle eeuwigheid.
Amen
U bent de zon van mijn bestaan...