Voor eerdere diensten klik hier:

Zondag 13 na Trinitatis 30-8-2015 in de Evangelisch Lutherse Kerk: in Abrahams Schoot, Langendijk 94 te Gorcum.

Organist: Toon de Graaf

Orgelspel

Afkondigingen en aansteken van de kaarsen.

Stilte.

Wij zijn hier aanwezig in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.       
Amen

Onze Hulp is in de Naam van de Heer    
die hemel en aarde gemaakt heeft.

Heer, vergeef ons al wat wij misdeden,
en laat ons weer in vrede leven.
Amen.

Zo lief had God deze wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft aan het verderf ontkomt, en eeuwig leven hebben mag!

Introïtus lied 438:1 en 2 


Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de nood van deze wereld, - die is groot -
maar laten wij dan ook Zijn Naam prijzen,
omdat er aan Zijn barmhartigheid geen einde komt!
 


Zondagsgebed:
Lieve God, machtig en goed bent U
in Uw ontferming en mededogen.
Wij danken U dat U ons in Uw genade in staat stelt U te dienen zoals U dat graag ziet.
Wij bidden U dat U ons helpt, door Uw Geest en Haar gaven, om open te staan voor de verkondiging van Uw Woord, en voor Uw beloften.
Om Jezus Christus, onze Heer.
  Amen.

Lezing Oude Testament:  1 Koningen 17: 8 – 24
Elia verblijft, op de vlucht voor zijn aartsvijand koningin Isebel, in een tijd van droogte, bij de beek Keriet en wordt door de raven gevoed. Maar nu droogt ook de beek op. Nergens regent het meer. Wij lezen:
8. En wat gebeurt er: een woord van God voor hem (Elia) dat luidt:
9. “Sta op, ga naar Tsarfat, in de buurt van Tsidoon, en daar moet je verblijf gaan houden.  
Kijk eens, Ik zal een vrouw daar, een weduwe, opdracht geven je van voedsel te voorzien…”
10. En hij stónd op, en ging naar Tsarfat, hij kwam bij de poort van de stad, en kijk daar! Een vrouw, een weduwe, die houtjes aan het sprokkelen was!
Dus hij riep haar toe, hij zei: ‘Haal toch wat water voor mij, in mijn kom, zodat ik drinken kan!’
11. Zij ging het halen, en hij riep (ook) nog tegen haar: ‘Haal toch een stukje brood voor me, als u dat bij de hand hebt…’
12.Maar ze zei tegen hem: ‘Zo waar de Aanwezige, uw God, leeft! Als ik maar een broodkoek hàd…!
Alleen maar een handvol bloem in de voorraadpot, en een piezeltje olie in een flesje!      
Kijk, ik ben hout aan het sprokkelen – twee stukjes! – en nu ga ik het klaarmaken voor mij en mijn zoon – en als we het gegeten hebben zullen we sterven.’
13. Maar Elia zei tegen haar: ‘Wees maar niet bang.
Ga maar doen wat u zei- alleen: maak er voor mij eerst een klein stukje baksel van, en breng het mij, voor uzelf en voor uw zoon kunt u het daarna maken.
14. Want zó spreekt de Aanwezige, de God van Israël:
“De voorraadpot bloem zal eindeloos zijn, en het olieflesje zal niet zonder zijn, tot op de dag dat de Aanwezige stortregen geeft op het aardoppervlak.”
15. En ze ging doen wat Elia had gezegd, en ze had te eten, zij, ja, zij en haar huis(genoten), tijdenlang.
16. De voorraadpot bloem was eindeloos, en het olieflesje kwam niet zonder, zoals in het woord van de Aanwezige dat Hij via Elia gesproken had.

17. Maar wat gebeurt er: na deze voorvallen is de zoon van de vrouw, van de vrouw des huizes, ziek geworden, ja, zelfs zo erg ziek, dat er geen levensadem meer in hem over was.
18. Zij zei tegen Elia: ‘Hoe zit dat tussen u en mij, man van God? Bent u soms naar mij toegekomen om me mijn zonde in te peperen, dat u mijn zoon laat sterven?’
19. Maar hij zei tegen haar: ‘Geef me uw zoon’, en hij pakte hem uit haar omarming, en bracht hem naar de dakkamer, waar hij daar verblijf hield, en legde hem neer op zijn bed.
20. Toen riep hij de Aanwezige aan en zei: ‘Aanwezige, mijn God, wilt u nu soms ook de weduwe, bij wie ik logeer, nog kwaad doen, dat U haar zoon laat sterven?’

21. Hij strekte zich drie maal uit over de jongen, en hij riep de Aanwezige aan en zei: ‘Aanwezige, mijn God, laat de levensadem van dit kind toch in zijn binnenste terugkeren!’
22. En de Aanwezige luisterde naar de stem van Elia, ja, de levensadem van het kind keerde terug in zijn binnenste, en hij lééfde!
23. Toen nam Elia de jongen en bracht hem uit de dakkamer naar beneden, naar binnen, en gaf hem aan zijn moeder. Elia zei tegen haar: ‘Zie, uw zoon, hij leeft!’
24. De vrouw nu zei tegen Elia: ‘nu, hier-en-nu, weet ik pas echt dat u een man van God bent, en dat het woord van God in uw mond betrouwbaar is!’

Tot hier toe een van de mooiste verhalen uit het Eerste boek van het Verbond…

Wij zijn door God geroepen om te leven als kinderen van de belofte, van Zijn beloften…
laten wij zingen: Lied 827 

Epistellezing: Efese6: 10 - 20   (De afbeelding van een Romeinse soldaat uit Jezus' tijd doet ons ook denken aan allerlei figuren uit de moderne games!)

Hiervóór vermaant de apostel alle  leden van de gemeente met liefde en respect met elkaar om te gaan, groten en kleinen… Dan gaat hij verder:
10  Ten slotte, zoek uw kracht in de Heer, in de sterkte van Zijn macht.
11 Trek de complete  wapen-rusting van God aan om stand te kunnen houden tegen de listen van de duivel.

12  Onze strijd is niet gericht tegen vlees en bloed maar tegen de hoge autoriteiten, de heersers en de machthebbers van deze duisternis, tegen de kwade geesten in het bovenaardse.
13  Neem daarom de complete wapenrusting van God op om weerstand te kunnen bieden op de dag van het kwaad, om goed voorbereid stand te kunnen houden.
14  Houd stand, met de waarheid als gordel om uw  heupen, de gerechtigheid als harnas om uw borst,
15  de inzet voor het evangelie van de vrede als sandalen aan uw voeten,
16  en draag bovenal het grote schild van het  geloof waarmee u alle brandende pijlen van hem die het kwaad zelf is kunt doven.
17  Draag als helm de verlossing en als zwaard de Geest, dat wil zeggen: Gods woorden.
18  Laat u bij het bidden leiden door de Geest, iedere keer dat u bidt; blijf waakzaam en bid voortdurend voor alle heiligen.
19  Bid ook voor mij, (zegt Paulus, en ieder voorganger) dat mij de juiste woorden gegeven worden wanneer ik verkondig, zodat ik met vrijmoedigheid het mysterie mag openbaren van het Evangelie
20  waarvan ik gezant ben, ook in de gevangenis.   
Bid dat ik daarbij zo vrijmoedig spreek als nodig is.

Bidden en loven, daartoe zijn wij geroepen.
De psalmist roept op: Loof, dienaars van de Heer, de Naam van de Heer. De Naam van de Heer zij geprezen van nu tot in eeuwigheid! (psalm 113: 1,2).
Halleluja!



Wij zingen psalm 113


Het Heilig Evangelie staat geschreven bij: Marcus 8: 22 - 26.
Het is na de tweede wonderbaarlijke vermenigvul-diging van brood en vissen. De leerlingen zijn op weg met de Heer, en ze maken zich zorgen omdat ze vergeten hebben brood mee te nemen.
Jezus tikt ze op de vingers en herinnert ze aan het feit dat er zelfs 12 manden en later 7 korven vol over waren. Snappen jullie het dan niet? vraagt Hij…
We lezen hoe het verder gaat


22  Ze kwamen in Betsaïda.  (Noord-Galilea)
Er werd een blinde bij Hem gebracht, en men smeekte Hem om de man aan te raken.
23  Hij pakte de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp. Hij deed wat speeksel op zijn ogen, legde er Zijn handen op en vroeg: ‘Ziet u iets?
24  Hij begon weer te zien en zei: ‘Ik zie mensen, het zijn net bomen, maar ze lopen rond.’
25  Daarna legde Hij weer zijn handen op de ogen van de blinde. Deze sperde zijn ogen open en genas;
hij zag alles nu heel helder.
26  Jezus stuurde hem naar huis met de waarschuwing: ‘Ga het dorp niet in!’
(En daarop volgt de vraag: wie zeggen de mensen dat IK ben…)
Zalig die het Woord van God horen en er gehoor aan geven!


Credo:  In antwoord op Gods Woord willen wij samen ons geloof belijden door te zingen: lied 343


Preek
Genade zij u en vrede van God onze Vader en van Jezus Christus, onze Heer, door de Heilige Geest.

Lieve vrienden, zusters, broeders…

Soms kunnen de dingen zo anders gaan, zich zo ongedacht en onverwacht ontwikkelen, dat je het je niet kunt voorstellen…
Neem nu Elia, die op de vlucht is voor koningin Isebel, de heidense uit de streken van Tyrus en Sidon, die bij haar huwelijk met koning Achab de godsdienst van haar vaderland heeft geïntroduceerd in Israël.
Elia is het hele land door gelopen, door woestijnen en langs onbegaanbare wegen, om uit haar klauwen te blijven…
Niet zonder reden, want hij heeft haar priesters afgeslacht, nadat hij overtuigend had bewezen dat de God van Israël sterker was dan die van Isebel
Dan zegt hij: er komt geen regen meer! Basta!
En ook hijzelf wordt daar het slachtoffer van.
De beek Kerith, waar hij in alle afzondering aan het overleven was, gevoed door raven overigens, droogt nu ook op.
Als gevolg van zijn eigen vervloeking…
Ik ben zo vrij de lezing nog eens met u door te nemen, want je vergeet ze zo snel, wanneer er veel wordt gelezen. God zegt dus tegen Elia:
“Sta op, ga naar Tsarfat, in de buurt van Tsidoon, en daar moet je verblijf gaan houden.   Ik zal een vrouw daar, een weduwe, opdracht geven je van voedsel te voorzien…”
We hebben net gezien dat Elia naar Tsidoon moet, Sidon zeggen we tegenwoordig, waar Isebel, de grootste oorzaak van zijn ellende vandaan komt.
Een koningin aast op zijn leven, maar een weduwe, onderaan de sociale ladder dus, moet hem in leven houden. Dat is toch echt Goddelijke humor!     
Daar staat de Bijbel vol mee, als je er oog voor hebt.

En Elia stónd op, en ging naar Tsarfat, hij kwam bij de poort van de stad, en kijk daar! Een vrouw, een weduwe, die houtjes aan het sprokkelen was!
Dus hij riep haar toe, hij zei: ‘Haal toch wat water voor mij, in mijn kom, zodat ik drinken kan!’
Elia gehoorzaamt aan Gods opdracht, en nog voor hij de stad binnengaat, vindt hij de vrouw naar wie hij op zoek is.
Natuurlijk heeft hij dorst, na de lange reis
Zij ging het gevraagde water halen, en hij riep (ook) nog tegen haar: ‘Haal toch een stukje brood voor me, als u dat bij de hand hebt…’
Ja, Elia heeft niet alleen dorst, trek heeft hij ook… mócht er nog iets zijn…

Maar ze zei tegen hem: ‘Zo waar de Aanwezige, uw God, leeft! Als ik maar een broodkoek hàd…!
Dat is interessant! Zij herkent Elia als een Israëliet, en ze erkent zijn God als de Levende!
Dit is dus niet een doorsnee-vrouw uit Tyrus en Sidon, die de Baäl aanhangt, zoals Isebel.
Mogelijk komt ze uit het grensgebied, en is zij, als Israëlische, getrouwd geweest met een man uit Tyrus en Sidon. Of omgekeerd: zij is als landgenote van Isebel met een Israëliet getrouwd geweest, en heeft de Heer zo leren kennen.
Dan is ze nu terug in haar vaderland, waar ze kennelijk in een eigen huis woont, zoals we zullen zien. We weten het niet precies.
Maar zij erkent Israëls God, daar gaat het om.
En ze zou best haar plichten van de gastvrijheid willen vervullen naar een vreemdeling in nood toe, zoals het hoort, maar ze heeft alleen maar een handvol bloem in de voorraadpot, en een piezeltje olie in een flesje!       
Ze is hout aan het sprokkelen – twee stukjes! méér is er niet te vinden – en nu gaat ze het eten klaarmaken voor haar en haar zoon – en als ze het gegeten hebben zullen ze sterven.
Ze is helemaal gefixeerd op die laatste pizza.
En dàn is het over, ze zijn al zo goed als dood.
De vraag van Elia lijkt niet eens echt tot haar door te dringen.
Maar Elia zei tegen haar: ‘Wees maar niet bang.
Ga maar doen wat u zei- alleen: maak er voor mij eerst een klein stukje baksel van, en breng het mij, voor uzelf en voor uw zoon kunt u het daarna maken.’
Want zo hoort het. De vreemdeling voed je voor jezelf. Die mag dat van je verwachten.
Anders zou het reizen in die landen en nu én in die tijden een onmogelijke zaak zijn.
Gastvrijheid is een noodzaak! 
En een mensenrecht waar afstanden groot zijn, en je niet, zoals bij ons, altijd wel weer thuis kunt komen.
Laten we dat niet vergeten, als wij te maken krijgen met mensen die op onze gastvrijheid rekenen, nu ze noodgedwongen op de vlucht zijn. Niemand wil vluchten, we willen allemaal gewoon thuis op de bank blijven zitten, en werken aan onze toekomst…
Maar om hun eigen leven en dat van hun dierbaren te redden gaan wij mensen heel ver.

Terug naar Sidon, waar de weduwe het allemaal niet meer ziet zitten

Elia roept haar tot de orde, roept haar terug tot het gewone leven, zou je kunnen zeggen.
‘Bak eerst iets voor mij, en wees maar niet bang, u houdt over voor uw zoon en uzelf.’
Want zó spreekt de Aanwezige, de God van Israël:

“De voorraadpot bloem zal eindeloos zijn, en het olieflesje zal niet zonder olie zijn, tot op de dag dat de Aanwezige stortregen geeft op het aardoppervlak.”

Het is God, die hier via Elia tot haar spreekt, haar belooft dat het goed zal komen.

En ze ging doen wat Elia had gezegd, en ze had te eten, zij, ja, zij en haar huis(genoten), tijdenlang.
De voorraadpot bloem was eindeloos, en het olieflesje kwam niet zonder, zoals in het woord van de Aanwezige dat Hij via Elia gesproken had.

Er staat niet dat de pot vól was, hij raakte alleen maar niet leeg, nét als het flesje olie.
Dat betekent dat zij al die tijd moest leven in de hoop dat haar geloof in die belofte niet beschaamd zou worden. En het gaat goed

Maar wat gebeurt er: na deze voorvallen is de zoon van de vrouw, van de vrouw des huizes, ziek geworden, ja, zelfs zo erg ziek, dat er geen levensadem meer in hem over was.

De vrouw is nu geen zielige weduwe meer, ze is de meesteres van het huis.
Daar spreekt zelfvertrouwen uit, het gaat haar goed, zelfs te midden van de ellende van de anderen daar.
En als haar kind nu opeens  doodziek is, vraagt ze op hoge toon aan Elia:
 ‘Hoe zit dat tussen u en mij, man van God?
Dit is een uitdrukking die we vaker in de Bijbel tegen komen[1], die  boosheid laat zien over een onredelijk verlangen van de andere, meestal de sterkere partij.

De vrouw vraagt Elia: ‘Bent u soms naar mij toegekomen om me mijn zonde in te peperen, dat u mijn zoon laat sterven?’

Hij en zij weten over wat voor zonde het gaat.
Dat gaat ons niet aan… Die zonde heeft God niet verhinderd om haar en haar gezin in leven te houden om zo Elia veilig te stellen…
Hij kan ons altijd gebruiken, hoe en wie we ook zijn!
Elia gaat niet in op haar uitroep, hij zei tegen haar: ‘Geef me uw zoon’, en hij pakte hem uit haar omarming, en bracht hem naar de dakkamer, waar hij verblijf hield daar, en legde hem neer op zijn bed.

Elia neemt het kind weg uit haar tedere liefde, zij blijft met lege handen achter, ook emotioneel.
Een pietà zonder lichaam op haar schoot.
Dan heb je niets, dan ben je niets… Leegte

Intussen loopt Elia met het kind in zijn armen buitenom naar het dakterras, waar zijn kamer is, (de trap is aan de buitenkant van het huis).
Toen riep hij de Aanwezige aan en zei: ‘Aanwezige, mijn God, wilt u nu soms ook nog de weduwe, bij wie ik logeer, kwaad doen, dat U haar zoon laat sterven?’

De moeder is niet de enige, die geïrriteerd is.
Elia is dat ook, en hij heeft er geen moeite mee om dat zijn God te laten weten!
Als mensen dicht bij God leven, dan is het heel normaal als ze wel eens tegen Hem uitvallen.
Net zo goed als wij thuis wel eens iemand de dupe laten worden van onze slechte dag, terwijl die persoon er niets mee te maken heeft.
Maar God heeft hier natuurlijk alles mee te maken!
Elia stelt Hem de vraag waar Hij mee bezig is!?!

Eerst de beek laten opdrogen, nu de weduwe, waar hij onderdak gevonden heeft, kwaad doen!
Elia zou daar niet kunnen blijven wonen als de zoon des huizes er niet meer was als chaperon
Dat gáát gewoon niet in die cultuur…
Maar dan bindt Elia in… We lazen:

Hij strekte zich drie maal uit over de jongen, en hij riep de Aanwezige aan met de woorden: ‘Aanwezige, mijn God, laat de levensadem van dit kind toch in zijn binnenste terugkeren!’

Elia brengt het kind voor Gods Aangezicht.

Elia weet dat hij als profeet grote kracht heeft, maar die kracht is niet genoeg om het kind tot leven te wekken.
Elia moet bidden en smeken.
En de Aanwezige luisterde naar de stem van Elia, ja, de levensadem van het kind keerde terug in zijn binnenste, en hij lééfde!

God luistert naar ons gebed, en zeker ook naar het gebed voor een ander.
De ziel van het kind komt terug
Toen nam Elia de jongen en bracht hem uit de dakkamer naar beneden, naar binnen, en gaf hem aan zijn moeder.
Elia zei tegen haar: ‘Kijk, uw zoon, hij leeft!’

Onwillekeurig moet ik dan denken aan Jezus, die tijdens de kruisiging, tegen Maria zegt: Kijk! uw zoon! Johannes! Jochanan, dat betekent: God is genadig.
En dàn zegt Hij tegen Johannes: kijk, je moeder
Zo is God genadig. Soms geeft Hij andere mogelijkheden, wanneer ons het liefste wordt ontnomen.

De vrouw uit Sidon zei tegen Elia: ‘nu, hier-en-nu, weet ik pas echt dat u een man van God bent, en dat het woord van God in uw mond betrouwbaar is!’
Ze heeft misschien wel getwijfeld, ondanks het wonder.
Wij twijfelen wel vaker: kómt dit echt van God, of is dit iets dat mij toevallig goed uit komt?
Wat die ander mij zegt over God, de Bijbel, de dominee, een andere gelovige, die denkt ervaringsdeskundige te zijn, is dat betrouwbaar?

Voor Elia’s gastvrouw is het geen vraag meer.
Ongetwijfeld was het Gods woord, Gods belofte.
Het woord dat Elia sprak is echt het woord van God geweest.
Hij was Aanwezig in de dingen die Elia zei.
Hij is de Levende. Haar eerste woord wordt het laatste. Chai Adonai. De Heer leeft.

Het is natuurlijk heerlijk als je zoiets mee mag maken, dat zouden we soms wel willen, al zou je de angst en het verdriet dan eveneens moeten doorstaan.
We mogen ook kiezen om te geloven wat ons van Godswege wordt aangezegd in de Bijbel.
Een verstandige keuze.

Maar geloven valt niet altijd mee. Geloven en vertrouwen zijn zowel in het Hebreeuws als het Grieks woorden van de zelfde stam.
Om te geloven wat iemand vertelt, moet je hem of haar als mens vertrouwen. Soms lukt dat niet.

We zien in de Bijbel dat Jezus een aantal keren weinig succes heeft.

Misschien is ook in Bethsaïda, een vissersdorp in Galilea, de sfeer niet zo, dat de mensen open staan voor Zijn boodschap, dat het koningschap van God er aan komt.
We zien in elk geval wel dat er een blinde naar Jezus toegebracht wordt, met de dringende vraag of Hij die aan wil raken.
Ze brengen hem, het zelfde werkwoord kan ook betekenen: ze dragen hem. Je krijgt de indruk dat de blinde er zélf weinig zin in heeft.
Er weinig fiducie in heeft.

Jezus
is een goed psycholoog, en Hij neemt de man mee, Hij brengt hem buiten het dorp, en Hij begint met een huismiddeltje uit die streek.
Spuug van een eerstgeborene zou helend werken. Maar Jezus doet meer. Hij legt ook Zijn helende handen op die blinde ogen.
Hij moet door een barrière heen, dat voelt Hij.

De man ziet nu wel iets, maar de mensen daarginds zijn voor hem net bewegende bomen.
Het is allemaal wat houterig. Dan legt de Heer nóg eens de handen op de ogen van deze mens.
En die spert de ogen open, en geneest.
Kennelijk staat hij nu wel open voor het wonder.

Je moet bereid zijn om te aanvaarden, voordat je ontvangen kunt.
Dat is een geestelijke ommezwaai.
Een geestelijke genezing.
Daar moet je ongestoord mee bezig kunnen zijn.

Jezus
stuurt de man naar huis, voor zijn rust.
Om een weg te vinden in alle nieuwe en verwarrende indrukken. De weg naar God.
Dit is niet het moment om jubelend het wonder te delen met de dorpsgenoten, die hebben kunnen zien hoe hij tegenstribbelde

Jezus
is een liefdevol en deskundig psycholoog.
Daarom kunnen en mogen en moeten wij Hem vertrouwen.
Ook als wij Zijn woorden moeilijk vinden.
Ook als wij ons liever doof en blind houden voor God in ons leven, omdat het makkelijker is…

Maar Christendom ís niet voor watjes.
Genade is een geschenk waar we iets mee moeten gaan doen.
Het geloof is vraagt om strijdbare mensen.
Want als we ernst maken met ons geloof, dan is de duivel er als de kippen bij, om het ons lastig te maken. Hij laat ons met rust als we lauw en lui zijn, dan merken we niet veel van hem.
Maar wie dicht bij God mag zijn, wie de Weg, die de Waarheid en het Leven is, wil gaan, die zal merken dat het pad niet over rozen gaat.
Eerder over doorns.
Maar ach, ik kreeg ooit een kaart waarop stond: Wat heerlijk dat doorns ook rozen hebben!
Het ligt er maar aan hoe we kijken en luisteren.

Als we net als Elia op pad gaan, terwijl het gekkenwerk lijkt, dan is het handig en verstandig om de woorden van Paulus te overwegen.

Dan is het goed om als een getraind soldaat met een missie de wapens bij ons te hebben die God ons geeft: de waarheid, als een riem om je middel, die geeft je steun, en je kunt er je zwaard aan vast maken. Gerechtigheid als een harnas.
Gerechtigheid dat is wat er gebeurt als je een ànder recht doet.
Wij Nederlanders zoeken tegenwoordig teveel naar ons eigen recht, en we bekommeren ons niet altijd genoeg om het recht van de ander, en zeker niet vóórdat wij ons eigen recht halen.

Mensen van God doen dat anders.
Hun doel is: het Evangelie van de vrede verspreiden, en daar willen ze ver voor gaan.
Ze mogen zich beschermd weten met het schild van het geloof, u ziet op het plaatje hoe groot het schild van een Romeins soldaat uit die tijd was… de brandende pijlen van ongeloof en angst kun je daarmee afweren.
Maar… dat moet je dan ook wel zelf doen.
Wapens moet je hanteren. Ter hand nemen en gebruiken, om aanvallen te pareren
De helm van de verlossing, die gebruik je om je verstand niet kwijt te raken.
Om je hoofd bij de strijd te kunnen houden.
Het kan heel nuttig zijn om af en toe hardop, ook tegen jezelf te zeggen: hallo, ik ben wel verlost!

Gods woorden vormen het zwaard van de Heilige Geest, die geeft Zij ons in gedachten als het moeilijk is. Of gewoon: als we het nodig hebben.

Iedereen heeft dat wel eens meegemaakt, denk ik, dat er zomaar een tekst bij je opkomt, een zinnetje, waar je iets mee kunt. Je weet niet meer of je het ooit gelezen hebt, of waar dan, maar het ís er.

Daarom moeten wij ons bij het bidden ook laten leiden door de Geest. Je kunt eenvoudig vragen:
‘Ik weet het niet precies, maar wilt U mijn lofzang zijn en mijn gebed?’ Dan kómt het gewoon.
Dan neemt Zij je bidden en danken over.

Probeer het maar, en bid voor alle mensen, waar ook ter wereld, die, net als wij hier allemaal, geroepen zijn om te vertellen over God, die van alle mensen houdt.
Van u en mij, van jou en van ons allemaal.
Dan bloeien er rozen in je hart. Dan kun je zelfs bidden voor mensen die je niet zo mag!

Ten slotte, zoek je kracht in de Heer, in de sterkte van Zijn macht. Hij ís er voor je. Altijd.
Amen.


[1] nog 5 maal in het Oude Testament, en in het Nieuwe Testament net zo vaak.
Allereerst bij de bruiloft te Kana, als Maria bij Jezus komt met haar zorgen om het feest: de wijn is op, en verder lezen we deze woorden vijf maal, als er demonen bang zijn dat Jezus hen kwaad zal doen…

Orgelspel

De Heer heeft Zich aan ons gegeven,
zo willen wij ons aan Hem geven:
   met hart en ziel en leven;

in de hoop dat Hij ons en onze gaven aanvaardt tot eer van Zijn Naam,
en dat Zijn Liefde er in weerspiegeld  moge worden.

Als we zo geven, zijn we rijk!

Na het gebed over de gaven zingen wij: lied 729.
Daarbij zingen wij: niet Zij gaan op, maar: wij gaan op. Laten we het zingen als een lied dat over onszelf gaat, over de hoop en de verwachting die ons gaande houdt. En dan nu de collecte.
(Intussen wil de organist de melodie wel een paar keer voorspelen…?)

Collecte

Offerandegebed
Heer God, wat wij hebben verdiend, wat wij hebben gekregen, is uit Uw genade.
Daarom kunt U er over beschikken, zoals U ook kunt beschikken over onze tijd, liefde en aandacht.
Wijs ons in dit alles de weg, en geef er Uw zegen op. Om Jezus’ wil. Amen.

Lied 729

Voorbeden
Laten we danken en bidden:
Goede God, wij danken U voor de vrede en veiligheid waarin wij mogen wonen en leven.
Wij bidden voor allen die op een ongastvrije aarde rondzwerven, op zoek naar vrede en rust.
U hebt ons zoveel gegeven, help ons los te laten en help ons te delen.

Laat ons de Heer bidden :
G : Heer ontferm U

Goede God, wij zijn vaak bang voor Uw goedheid, wij durven het niet altijd aan om U om genezing te vragen. Leg Uw handen op onze blinde ogen, en doe ons helder zien.

Laat ons de Heer bidden :
G : Heer ontferm U

Goede God, wij danken U voor Uw liefde die in Jezus voor ons streed tegen alle kwaad.       
Help ons om net als Hij ons te verzetten tegen alles wat niet van U komt, tegen alles wat niet in Uw Geest is, en help ons de wapens van gebed en geduld, waakzaamheid en geloof dagelijks te gebruiken, zoals dat past bij mensen die U dienen.
Laat ons de Heer bidden :
G : Heer ontferm U

Goede God, dank U wel voor deze gemeente, dit warme huis voor velen. Wij bidden voor hen die hier niet meer kunnen komen, zoals mevr. Van der Esch, en mevr. Wertwein. Wij danken U dat Wil Temme sr. de draad van het leven alleen goed oppakt.
Wil hem en de kinderen ook steeds bijstaan, en allen die leven in verlies en verdriet.
Neem ons allen in genade aan,
Red en behoud ons,
Want alleen U, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest
Komt toe prijs en lof en aanbidding te allen tijde en van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.

Onze vader, die in de hemelen zijt,
Uw Naam worde geheiligd. Uw rijk kome, Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. Geef ons heden ons dagelijks brood
en vergeef onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren,
en leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van het kwade…  


Ons slotlied is lied 156:1

Na de zegen, zingen we, in plaats van het ‘Amen’ lied 156:4. 


Zegen:
De Heer dezer wereld moge Koning zijn in onze harten.
Gods welbehagen in mensen moge ook aan ons zijn af te lezen.
Het licht van God moge ons leven doorstralen.
† Daartoe zegenen ons de Vader, de Zoon en de Heilige Geest! Amen

156:4

(En toen was er koffie en gezelligheid... het was druk en we hadden elkaar allemaal al een tijd niet gezien!)