winschoten ev. lutherse kerk met paarse antependia Palmpasen Passiezondag 2005 in de Evangelisch Lutherse kerk te Winschoten

Organiste: Ingrid Noack.

 

Verder aanwezig: 9 gelovigen  en een vlinder...
WIJ ZIJN HIER AANWEZIG IN DE NAAM VAN DE VADER EN DE ZOON EN DE HEILIGE GEEST.
Amen

ONZE HULP IS IN DE NAAM VAN DE HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft

Goede God, wij vertrouwen op Uw Woord,
daarom zijn wij hierheen gekomen.
Wij bidden U voor allen die daar toe niet in staat zijn.

Lieve God, Uw genade is groter dan ons tekortschieten.
Daarop vertrouwen wij, als wij vragen om vergeving,
als wij U vragen om al wat ons aan zorgen en vragen,
aan verdriet en onrust aankleeft, van ons weg te nemen,
opdat wij U in alle vrijheid als Uw kinderen kunnen aanbidden.
Heer, vergeef ons al wat wij misdeden
en laat ons weer in vrede leven

Amen

ZO LIEF HAD GOD DEZE WERELD, DAT  HIJ ZIJN ENIGE ZOON GEGEVEN HEEFT, OPDAT IEDER DIE IN HEM GELOOFT AAN HET VERDERF ONTKOMT, EN EEUWIG LEVEN HEBBEN MAG!


Ons introïtus lied deze morgen is psalm 118: 1, 7, 8 en 9
Een bedevaartspsalm, die de Heer mét de andere pelgrims gezongen zal hebben, die ochtend, dat Hij Zijn intocht deed in Jeruzalem, Zijn hoofdstad, die Hem de rug toekeerde.
Wij zullen deze morgen, in overleg, meer het accent leggen op wat er volgde op deze intocht, maar U kent het verhaal, hoe de Heer zachtmoedig, maar in de voetsporen van koning Salomo op een jonge ezel gezeten zijn hoofdstad binnenreed. Hier was de nieuwe koning waar zo lang op gewacht was!
En helaas! men zat niet op Hem te wachten!
We zingen: psalm 118: 1, 7, 8 en 9


LATEN WE DE HEER AANROEPEN OM ONTFERMING MET DE NOOD VAN DEZE WERELD,
MAAR LATEN WIJ DAN TOCH OOK ZIJN NAAM PRIJZEN,
OMDAT ER AAN ZIJN BARMHARTIGHEID GEEN EINDE KOMT

Zondagsgebed…
Heer, U bent ons leven binnengekomen,
om er te heersen: niet met geweld, maar als een dienaar,
die ons geluk zoekt.
Maak ons dan vrij van alles wat ons verhindert U te dienen, en Uw geluk te zoeken,
door de Geest die U ons hebt nagelaten.
Amen.

Lezing Oude Testament Jesaja 50: 4-7

De profeet vertoont hier trekken van de lijdende Knecht des Heren... wat van belang is, is de levenshouding, het op God gericht zijn.
De blikrichting.  We lezen:

4. Mijn Heer, de Aanwezige heeft mij een getrainde tong gegeven, om onderscheid te maken, om hulp te bieden aan het uitgeputte woord... elke morgen geeft Hij die weer nieuwe kracht. Hij geeft mijn oor het vermogen om te luisteren als een die daar getraind in is...
5. Mijn Heer, de Aanwezige, opent mij het oor telkens weer, en ik ben dan niet ongehoorzaam, ik heb Hem nooit de rug toegedraaid.
6. Ik heb mijn rug blootgesteld aan slaag, mijn kaken liet ik kaalplukken, ik heb mij gezicht niet teruggetrokken voor pogingen mij te schande te maken, of voor spuug!
7. Maar mijn Heer, de Aanwezige, is mij te hulp gekomen, dààrom hoef ik mij niet te schamen, dààrom trek ik een als uit steen gehouwen gezicht, en ik weet dat ik niet teleurgesteld word.

Wij zingen daarover: psalm 125
 


De Epistellezing is uit Filippenzen 2: 5 – 11
Paulus heeft geschreven over zijn gevangenschap, en de kans dat die eindigt in de dood, maar hij heeft het gevoel dat zijn leven nog nuttig kan zijn voor de gemeente, hoe zeer hij ook verlangt naar het eeuwig leven met Christus.
Als er zo iets bestaat als enige troost in Christus, enige liefdevolle bemoediging, enige geestelijke gemeenschap, enig medeleven en medelijden,
maak dan mijn vreugde daarin volledig, dat jullie het zelfde op het oog hebben, uitgaande van één en dezelfde liefde, zielsgenoten, met het oog op het Ene,
niet in vijandige groepjes, en niet in eigendunk, maar in bescheidenheid er van uitgaande dat de anderen beter zijn dan jezelf,
niet ieder zorgend voor zichzelf, maar ieder zorgend voor de ander…
Heb dat in jullie kring onder het oog, dat ook in Christus Jezus was,
die – toen Hij nog bestond in Goddelijke gestalte -
er niet op stond op voet van gelijkheid met God te staan, (zich niet vastklampte aan Zijn goddelijke status,)
maar die Zich er van ontdaan heeft,
toen Hij een slavengestalte aan nam,
en leefde in mensengedaante, ja, (ons) als mens verscheen.
Hij vernederde Zich, gehoorzaam als Hij was, tot in de dood, en wel tot in de kruisdood.
Daarom verhoogde God Hem uitermate en Hij schonk Hem de Naam boven iedere naam,
opdat in de Naam Jezus iedere knie zich buigen zou,
van hen die in het bovenaardse zijn, en van hen die op aarde zijn en van hen die onder de grond zijn…
 opdat ook iedere tong openlijk belijden zou dat
Jezus Christus God is,
tot Glorie van God de Vader!
Zodoende, mijn geliefden, - zoals jullie altijd al gehoorgaven, niet alleen zoals wanneer ik aanwezig was, maar nu nog meer nu ik afwezig ben – werk nu – met vreze en beven - gehoorzaam aan je eigen heil,
want God is het die energiek in jullie aan het werk is, en zowel het willen als de energie (er voor) geeft, zodat Hij blij met jullie kan blijven.

Met het vertrouwen van onze Heer Jezus Christus willen we zingen: psalm 123: 1

 

Het Heilig Evangelie staat geschreven bij: Mattheüs, en wel de hoofdstukken 26 en 27 helemaal, uit de Nieuwe Bijbelvertaling. Het gaat over het lijden van de Heer.
Wie dat kan blijve staan, wie dat niet kan, ga rustig zitten, op welk moment dan ook. Wij beamen het verhaal met de aangegeven liederen, zonder verdere aankondiging.
Jezus heeft gesproken over de wederkomst van de Heer, over zon en maan die ophouden te schijnen  en over heel de schepping die ten onder gaat. We lezen verder in Mattheüs 26 vanaf vers 1
1   Toen Jezus deze laatste rede had uitgesproken, zei Hij tegen Zijn leerlingen:
2  “Over twee dagen is het, zoals jullie weten, Pesach. Dan wordt de Mensenzoon uitgeleverd om gekruisigd te worden.”

3  Ondertussen kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester, Kajafas.
4  Daar beraamden ze het plan om Jezus door middel van een list gevangen te nemen en hem te doden.
5  ‘Maar niet op het feest, ‘zeiden ze, ‘want dan komt het volk in opstand.’

6-7 Toen Jezus in Betanië in het huis van Simon aanlag voor een maaltijd –(Simon was) degene die aan melaatsheid had geleden–, kwam er een vrouw naar Hem toe. Ze had een albasten flesje met zeer kostbare olie bij zich en goot die uit over Zijn hoofd.
7
8  De leerlingen ergerden zich toen ze dit zagen en zeiden: ‘Wat een verspilling!
9  Die olie had immers duur verkocht kunnen worden, dan hadden we het geld aan de armen kunnen geven.’
10  Jezus hoorde het en zei: “Waarom vallen jullie deze vrouw lastig?  Zij heeft iets goeds voor Mij gedaan.
11  Want de armen zijn altijd bij jullie, maar Ik zal niet altijd bij jullie zijn.
12  Door die olie over Mij uit te gieten, heeft ze Mijn lichaam voorbereid op het graf.
13  Ik verzeker jullie: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd zal worden, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.”


Gezang 178:3 = Lied 558:3

14   Daarop ging een van de twaalf, die met de naam Judas Iskariot, naar de hogepriesters
15  en zei: ‘Wat krijg ik van u als ik Hem aan u uitlever?’
Ze betaalden hem dertig zilverstukken.
16  Vanaf dat moment zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem uit te leveren.
         
Gezang 178:1 = Lied 558: 1

17  Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood kwamen de leerlingen naar Jezus toe en vroegen: ‘Waar wilt U dat wij voorbereidingen treffen zodat U het pesachmaal kunt eten?’
18  Hij zei: “Ga naar de stad en zeg tegen de persoon die jullie bekend is: ‘De meester zegt: “Mijn tijd is nabij, bij jou wil Ik met Mijn leerlingen het pesachmaal gebruiken.’”’
19  De leerlingen deden wat Jezus hun had opgedragen en bereidden het pesachmaal.
20  Toen de avond was gevallen, lag Hij samen met de twaalf aan voor de maaltijd.
21  Onder het eten zei Hij tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: een van jullie zal Mij uitleveren.’
22  Dit bedroefde hen zeer, en de een na de ander vroegen ze Hem:
Ik toch niet, Heer?’
23  Hij antwoordde: “Hij die samen met Mij zijn brood in de kom doopte, die zal Mij uitleveren.
24  De Mensenzoon zal heengaan zoals over hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt:
het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’
25  Toen zei Judas, die hem zou uitleveren: ‘Ik ben het toch niet, rabbi?’ Jezus antwoordde: “Jij zegt het.”  (= ‘Ja’!)
26   Toen ze verder aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden:
Neem, eet, dit is Mijn Lichaam.”
27  En Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: “Drink allen hieruit,
28  dit is Mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden.
29  Ik zeg jullie: vanaf vandaag zal Ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag komt dat Ik er met jullie opnieuw van zal drinken, in het koninkrijk van mijn Vader.’

Gezang 178:4 = Lied 558: 4

30  Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg.

31   Onderweg zei Jezus tegen hen: “Jullie zullen Mij deze nacht allemaal afvallen, want er staat geschreven: ‘Ik zal de herder doden, en de schapen van zijn kudde zullen uiteengedreven worden.’
32  Maar nadat ik uit de dood ben opgewekt, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea.’
33  Petrus zei daarop tegen Hem: ‘Misschien zal iedereen u afvallen, ik nooit!’
34  Jezus antwoordde hem: “Ik verzeker je: deze nacht zul je, nog voor de haan gekraaid heeft, Mij driemaal verloochenen.”
35  Petrus zei: ‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’ Alle andere leerlingen vielen hem daarin bij.
36   Vervolgens ging Jezus met Zijn leerlingen naar een olijfgaard die Getsemane genoemd werd. Hij zei: “Blijven jullie hier zitten, Ik ga daar bidden.’

37  Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee.
Toen hij zich bedroefd en angstig voelde worden,
38  zei hij tegen hen: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier met Mij waken.’
39  Hij liep nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorover-gebogen: “Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals Ik het wil, maar zoals U het wilt.”
40  Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen.
Hij zei tegen Petrus: “Konden jullie niet eens één uur met Mij waken?
41  Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.”
42  Voor de tweede maal liep Hij van hen weg en bad: ”Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals U het wilt.”
43  Toen Hij terugkwam, zag Hij dat ze weer sliepen, want ze waren door vermoeidheid overmand.
44  Hij liet hen achter, liep opnieuw wat verder en bad voor de derde maal, met dezelfde woorden als daarvoor.

gezang 178:5 = Lied 558: 5

 

45  Daarna voegde Hij zich weer bij de leerlingen en zei: “Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? En dàt terwijl het ogenblik nabij is waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan zondaars
46  Sta op, laten we gaan; kijk, hij die Mij uitlevert, is al vlakbij.”
47   Nog voor Hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd.
48  Met hen had Zijn verrader een teken afgesproken. ‘Degene die ik kus,’ had hij gezegd, ‘die is het, die moet je gevangennemen.’
49  Hij liep recht op Jezus af, zei: ‘Gegroet, rabbi!’ en kuste Hem.
50  Jezus zei tegen hem: “Vriend, ben je daarvoor gekomen?” 
Daarop kwam de bende naderbij, ze grepen Jezus vast en namen Hem gevangen.

51  Nu greep een van Jezus’ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af.
52  Daarop zei Jezus tegen hem: “Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen.
53  Weet je niet dat ik Mijn Vader maar te hulp hoef te roepen en dat Hij Mij dan onmiddellijk méér dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen?
54  Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?”
55  Toen zei Jezus tegen de omstanders: “Met zwaarden en knuppels bent u uitgetrokken om Mij te arresteren, alsof ik een misdadiger ben! Dagelijks was Ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u Me niet gevangengenomen.
56  Maar dit alles gebeurt opdat de geschriften van de profeten in vervulling gaan.”
Daarop lieten alle leerlingen Hem in de steek en vluchtten weg.

gezang 178: 6 = Lied 558: 6

57   Zij die Jezus gevangengenomen hadden, leidden Hem voor aan Kajafas, de hogepriester bij wie de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren.
58  Petrus volgde Hem op een afstand tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester; daar ging hij tussen de knechten zitten om te zien hoe het zou aflopen.

59  De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden een valse getuigenverklaring tegen Jezus te laten afleggen, op grond waarvan ze Hem ter dood zouden kunnen veroordelen,
60  maar ze vonden er geen, hoewel zich vele valse getuigen meldden. Ten slotte meldden er zich twee
61  die zeiden: ‘Die man heeft gezegd: “Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen.”’
62  De hogepriester stond op en vroeg Hem: ‘Waarom antwoordt U niet? U hoort toch wat deze getuigen zeggen?’
63  Maar Jezus bleef zwijgen.
De hogepriester zei: ‘Ik bezweer u bij de levende God, zég ons of U de Messias bent, de Zoon van God.’
64  Jezus antwoordde: “U zegt het. Maar Ik zeg tegen u allen hier:
vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en Hem zien komen op de wolken van de hemel.’

Gezang 178:7 = Lied 558: 7

65  Hierop scheurde de hogepriester zijn kleren en hij riep uit:
‘Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? Nu hebt u met eigen oren gehoord hoe Hij God lastert.
66  Wat denkt u?’ Ze antwoordden: ‘Hij is schuldig en verdient de doodstraf!’
67  Daarop spuwden ze Hem in het gezicht en sloegen Hem.
Anderen stompten Hem
68  en zeiden: ‘Profeteer dan maar eens voor ons, messias, wie is het die je geslagen heeft?’
69   Petrus zat buiten, op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: ‘Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!’
70  Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen:
‘Ik weet niet waar je het over hebt.’
71  Toen hij wilde weggaan naar het poortgebouw, zag een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: ‘Die man hoorde bij Jezus van Nazaret!
72  En opnieuw ontkende hij en zwoer: ‘Echt, ik ken de man niet!’
73  Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden:
‘Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.’
74  Daarop begon hij te vloeken en hij bezwoer hun:
‘Ik ken die man niet!’ En meteen kraaide er een haan.
75  Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had:
”Voordat er een haan gekraaid heeft, zul je mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter.

Gezang 183: 3 = Lied 576: 3

27: 1   De volgende ochtend vroeg namen alle hogepriesters met de oudsten van het volk het besluit Jezus ter dood te brengen.
2  Nadat ze Hem geboeid hadden, leidden ze Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus, de prefect.
3  Toen Judas, die Hem had uitgeleverd, zag dat Jezus ter dood veroordeeld was, kreeg hij berouw.     Hij bracht de dertig zilverstukken naar de hogepriesters en oudsten terug
4  en zei: ‘Ik heb een zonde begaan door een Onschuldige uit te leveren.’
Maar zij zeiden: ‘Wat gaat ons dat aan? Zie dat zelf maar op te lossen!’
5  Toen smeet hij de zilverstukken de tempel in, vluchtte weg en verhing zich.
6  De hogepriesters verzamelden de zilverstukken en zeiden tegen elkaar: ‘We mogen ze niet bij de tempelschat voegen, aangezien het bloedgeld is.’
7  Na ampel beraad kochten ze er de akker van de pottenbakker mee, die dan als begraafplaats voor vreemdelingen kon dienen.
8  Daarom heet die akker tot op de dag van vandaag de Bloedakker.
9  Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia:
‘En ze verzamelden de dertig zilverstukken, het bedrag waarop hij geschat was en dat ze hadden bepaald met de zonen van Israël,
10  en ze betaalden er de akker van de pottenbakker mee, zoals de Heer mij had opgedragen.’

11   Toen Jezus voor de prefect stond, stelde deze Hem de vraag:
Bent u de koning van de Joden?’ Jezus zei: ‘U zegt het.’
12  Maar op de beschuldigingen die de hogepriesters en oudsten tegen Hem inbrachten, antwoordde Hij niet één keer.
13  Daarop zei Pilatus tegen Hem: ‘Hoort U niet wat deze getuigen allemaal tegen U inbrengen?’
14  Hij gaf op geen enkele beschuldiging enig weerwoord, wat de prefect zeer verwonderde.

15  Nu had de prefect de gewoonte om op elk pesachfeest één gevangene vrij te laten, en die door het volk te laten kiezen.
16  Er zat toen een beruchte gevangene vast, die Jezus Barabbas genoemd werd.
17  En dus vroeg Pilatus hun, toen ze daar waren samengestroomd:
‘Wie wilt u dat ik vrijlaat, Jezus Barabbas of Jezus die de Messias wordt genoemd?’
18  Hij wist namelijk dat ze hem uit afgunst hadden uitgeleverd.

19  Terwijl hij op de rechterstoel zat, werd hem een boodschap van zijn vrouw gebracht: ‘Laat je niet in met die rechtvaardige! Om Hem heb ik namelijk vannacht in een droom veel moeten doorstaan.’

20  Ondertussen haalden de hogepriesters en de oudsten het volk over: ze moesten om Barabbas vragen, en Jezus laten doden.

21  Weer nam de prefect het woord en hij vroeg opnieuw:
Wie van de twee wilt u dat ik vrijlaat?’ ‘Barabbas!’ riepen ze.
22  Pilatus vroeg hun: ‘Wat moet ik dan doen met Jezus die de Messias wordt genoemd?’ Allen antwoordden: ‘Aan het kruis met hem!’
23  Hij vroeg: ‘Wat heeft hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden alleen maar harder: ‘Aan het kruis met hem!’

24  Toen Pilatus inzag dat zijn tussenkomst nergens toe leidde, dat het er integendeel naar uitzag dat men in opstand zou komen, liet hij water brengen, waste ten overstaan van de menigte zijn handen en zei: ‘Ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Zie het zelf maar op te lossen.’
25  En heel het volk antwoordde: ‘Laat zijn bloed óns dan maar worden aangerekend, en onze kinderen!’
26   Daarop liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst nog had laten geselen.
27  De soldaten van de prefect namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele cohort om Hem heen.
28  Ze kleedden hem uit en deden Hem een scharlakenrode mantel om,
29  ze vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op Zijn hoofd. Ze gaven Hem een rietstok in Zijn rechterhand en vielen voor Hem op de knieën. Spottend zeiden ze: ‘Gegroet, koning van de Joden, ‘
30  en ze spuwden op Hem, pakten Hem de rietstok weer af en sloegen hem tegen het hoofd.
31  Nadat ze hem zo hadden bespot, trokken ze Hem de mantel uit, deden Hem Zijn kleren weer aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen.


Gezang 178:8 =
Lied 558: 8

32  Bij het verlaten van het pretorium troffen ze een man uit Cyrene die Simon heette, en hem dwongen ze het kruis te dragen.
33   Zo kwamen ze bij de plek die Golgota genoemd wordt, wat ‘schedelplaats’ betekent.
34  Ze gaven Jezus met gal vermengde wijn, maar toen Hij die geproefd had, weigerde Hij ervan te drinken.

35  Nadat ze Hem gekruisigd hadden, verdeelden ze Zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen,
36  en ze bleven daar zitten om Hem te bewaken.
37  Boven Zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde:
‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’.

38  Daarna werden er naast Hem twee misdadigers gekruisigd, de een rechts van Hem, de ander links.

Gezang 178:9 = Lied 588: 9


39  De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem:
40  Jij was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Als je de Zoon van God bent, red jezelf dan maar en kom van dat kruis af!’
41  Ook de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende opmerkingen:
42  Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf redden kan Hij niet.
Hij is toch koning van Israël, laat Hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in Hem geloven.
43  Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld, laat die Hem nu dan redden, als Hij Hem tenminste goedgezind is.
Hij heeft immers gezegd: “Ik ben de Zoon van God.”’
44  Precies zo beschimpten Hem de misdadigers die samen met Hem gekruisigd waren.

45  Rond het middaguur viel er duisternis over het hele land,
die drie uur aanhield.
46  Aan het einde daarvan, in het negende uur, gaf Jezus een schreeuw en riep luid: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?‘
Dat wil zeggen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’
47  Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen:
‘Hij roept om Elia!’
48  Meteen kwam er uit hun midden iemand toegesneld die een spons pakte en in zure wijn doopte. Hij stak de spons op een stok en probeerde Hem te laten drinken.
49  De anderen zeiden: ‘Niet doen, laten we eens kijken of Elia Hem komt redden.’
50  Nog eens schreeuwde Jezus het uit, toen gaf Hij de geest.

51  Op dat moment scheurde in de tempel het voorhangsel van boven tot onder in tweeën, en de aarde beefde en de rotsen spleten.
52  De graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt;
53  na Jezus’ opstanding kwamen ze uit de graven, gingen de heilige stad binnen en maakten zich bekend aan een groot aantal mensen.


Gezang 178:10 = Lied 588: 10

54  Toen de centurio en degenen die met hem Jezus bewaakten de aardbeving voelden en merkten wat er gebeurde, werden ze door een hevige angst overvallen en zeiden: ‘Hij was werkelijk Gods Zoon.’

55  Vele vrouwen, die Jezus vanuit Galilea gevolgd waren om voor Hem te zorgen, stonden van een afstand toe te kijken.
56  Onder hen bevonden zich Maria uit Magdala, Maria de moeder van Jakobus en Josef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.
57  Toen de avond gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea afkomstig was. Hij heette Josef en was ook een leerling van Jezus geworden.
58  Hij meldde zich bij Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Hierop gaf Pilatus bevel het aan hem af te staan.

59  Josef nam het lichaam mee, wikkelde het in zuiver linnen
60  en legde het in het nieuwe rotsgraf dat hij voor zichzelf had laten uithouwen. Toen rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf en vertrok.

61  Maria uit Magdala en de andere Maria bleven achter, ze waren tegenover het graf gaan zitten.


Gezang 183:5 = Lied 576:5

62  De volgende dag, dus na de voorbereidingsdag, gingen de hogepriesters en de Farizeeën samen naar Pilatus.
63  Ze zeiden tegen hem:
‘Heer, het schoot ons te binnen dat die bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft: “Na drie dagen zal Ik uit de dood opstaan.”
64  Geeft u alstublieft bevel om het graf tot de derde dag te bewaken, anders komen Zijn leerlingen Hem heimelijk weghalen en zullen ze tegen het volk zeggen: ‘Hij is opgestaan uit de dood,’ en die laatste leugen zal nog erger zijn dan de eerste.’
65  Pilatus antwoordde: ‘U kunt bewaking krijgen. Ga nu en regel het zo goed als u kunt.’
66  Ze gingen erheen en beveiligden het graf door het te verzegelen en er bewakers voor te zetten.
Zalig die het woord van God horen - en er gehoor aan geven

 

In antwoord op Gods Woord willen wij ons geloof belijden:
Wij geloven in God - Schepper van hemel en aarde.
Heer over alle machten

Die om ons van alle macht heeft afgezien
en in Jezus de prijs heeft betaald voor onze overtredingen.

Die in eenvoud tot ons kwam,
en werd verraden en vermoord - gekruisigd...

maar Hij overwon de dood!

Na drie dagen opgestaan ten leven
verscheen Hij aan vriend en vijand,

weer in Zijn hemels rijk terug zond Hij Zijn Geest
die ieder mens bezielen wil tot leven in de Heer.

Tot  een gemeenschap van heiligen,
door een doop, door vergeving van zonden,

tot leven in  der eeuwigheid.  Amen



Preek
GENADE ZIJ U EN VREDE VAN GOD ONZE VADER EN VAN JEZUS CHRISTUS, ONZE HEER,
DOOR DE HEILIGE GEEST.


Lieve mensen,

Wat zullen we nog zeggen tegen elkaar, nadat we samen, en samen met de Heer, deze vreselijke dingen hebben mee beleefd?

Het is te veel voor je gevoel om mee te maken. En toch was de kruisdood een heel normaal verschijnsel, onder de bezetting van de Romeinen, die zich verder beroemden op hun goed georganiseerde rechtsspraak, waar ook de onze nog op is geënt…
De kruisdood is een verschrikkelijke dood, die kort of lang kon duren, in Jezus’ geval was het met 6 à 7 uur nog een vluggertje. In verband met de feestdag die die avond al begon werd de doodstrijd niet gerekt, (want het kon dagen duren) maar het was niet echt barbaarser dan de martelingen en moorden van Saddam Hoessein, of van Pinochet, of de slachtpartijen die ook op dit moment worden gehouden in de binnenlanden van Afrika…

Als we díe verhalen horen, écht horen, van mensen die het hebben overleefd, (soms horen we in de Waalse kerk in Utrecht iets van de vluchtelingen die daar komen) dan gruwen we ook, en we proberen uit alle macht het ons niet al te realistisch voor te stellen.
Want dan kunnen we er niet meer voor weg lopen.
Dan kunnen we er niet om heen, dat het met ons te maken heeft.

Zoals we ook diep getroffen zijn, door de wanhoop en het vernietigende geweld, die na tweede kerstdag door onze huiskamers spoelden via de beelden op de televisie.

Misschien voelen we ons wel net zo betrokken en geraakt door de beelden van de Kruisiging van onze Heer Jezus, omdat Hij het is: Iemand die we van dichtbij of veraf kénnen..

Meer nog: het raakt de grond van ons bestaan: we hebben geleerd dat deze kruisdood van een Onschuldige alles met ons zelf te maken heeft. ’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die U kruisten, dichtte Revius, in de 17de eeuw…

T'en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten,
Noch die verradelijk U togen voort gericht*,
Noch die versmadelijk* U spogen int gezicht,
Noch die u knevelden, en stieten u vol puisten*,

T'en zijn de krijgs-lui niet die met haar felle vuisten
De rietstok hebben of de hamer opgelicht,
Of het vervloekte hout op Golgotha gesticht*,
Of over Uwe rok* tsaam dobbelden en tuisten*:

Ik ben 't, ô Heer, ik ben 't die U dit hebt gedaan,
Ik ben de zware boom die U had overlaen*,
Ik ben de taaie streng* daarmee Gij ging gebonden,

De nagel*, en de speer, de gesel die U sloeg,
De bloed-bedropen kroon die Uwe schedel droeg:
Want dit is al geschied, helaas! om mijne zonden.

Zo
hebben we het geleerd, en soms hebben we het zo ervaren.
Soms ook helemaal niet.
Dan kunnen we er niet bij.
Of het is te veel, en onze geest keert zich af, in zelfbescherming.
Soms laat het ons onverschillig. Hebben we al genoeg aan ons hoofd. En zodra je dat gezegd hebt, schaam je je diep.

Het is waar. Zonder mijn zonden, zonder uw zonden, was dit alles niet gebeurd. Maar het is geen druk op de knop: ik zondig en Christus wordt gekruisigd, of weer gekruisigd, zoals sommigen zeggen.
Jezus Christus is gekruisigd uit Liefde. Gods liefde voor ons.
Liefde, die groter is dan onze wankelmoedigheid, dan ons ongeloof, ons zwakke geloof. Liefde, die zelfs onze onwil en onze onverschilligheid nog verdraagt, maar met o! zo veel pijn in het hart.
En toch! En toch zijn wij geliefde kinderen van God, omdat Hij, onze Heer Jezus, onze oudste Broeder, al onze zonden op zich genomen heeft. Daaraan is Hij gestorven.
Maar diezelfde liefde heeft overwonnen. De dood.
De zonde.
De onverschilligheid en spot.
Deze liefde heeft leven in eeuwigheid.

En deze Liefde heeft, Godbetert! ons vrij gesproken van alle gevolgen van zonde, slapheid, slaperigheid…
Heeft ons in de vrijheid gesteld, om Gods koninkrijk in te gaan, waar Zijn wil op aarde gedaan wordt zoals in de Hemel.
Zoals Jezus ons voor deed.
Zoals Jezus voor ons deed.

Onze levensweg kan alleen maar ergens toe leiden, kan alleen maar zijn doel bereiken, als we bereid zijn onder het Kruis langs te gaan.
Als we willen hóren (en spreken) wat God van ons wil, als we willen gehoorzamen, zoals Jezus dat deed. 
Maar dàn kunnen we straks óók Pasen vieren.
Werkelijk vieren.
En vanuit die Opstanding en genade leven zoals Jezus deed.
In Gods wil.
In Gods liefde.
In Gods genade.
Daar is ruimte voor U en mij en alle mensen.
Amen.


Muziek

Gods liefde is groot en strekt zich uit tot alle mensen,
   wij kunnen daarin delen:
dag aan dag met vriendelijkheid en aandacht,
geld en geduld,
nu kunnen we er gestalte aan geven, als een goed begin,  in de collecte…
 
Na het gebed over de gaven zingen wij: gezang 182: 1, 2 en 4
Collecte

Gebed over de gaven

Lieve God, U geeft U zelf aan ons.
Wij bieden U ons eigen leven aan.
Neem het, zoals U ons geld aanneemt.
Dat het dienstig mag zijn voor U.
In de Geest van Jezus - die ons voorging.
Amen.


Gezang 182: 1, 2 en 4 = Lied 575


Laten we danken en bidden:

Lieve God, wij danken U voor deze goede dag, deze goede week, die ons weer in herinnering roept, die ons doet mee beleven, hoe Uw Zoon voor ons geleden heeft, in gehoorzaamheid aan U.
Uit onszelf begrijpen we daar niets van.
Daarom bidden we U om Uw Heilige Geest, opdat Zij in ons uitspreekt, wat Uw liefde fluistert in ons hart.
Zoals Jezus op U vertrouwde, dwars tegen alles in,
zo willen wij op Uw liefde en genade vertrouwen,
zo leggen we ons eigen leven in Uw hand,
en dat van onze geliefden, familie, vrienden, gemeente.
Heel onze wereld, Heer…
en met hen en voor hen zeggen we tot U, wat Jezus ons leerde:
Onze Vader, die in de hemel zijt,
Uw Naam worde geheiligd

Uw Rijk kome
Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel.

Geef ons heden ons dagelijks brood

En vergeef ons onze schulden,
Zoals wij aan anderen hun schuld vergeven

En leid ons niet in verzoeking
Maar verlos ons van het kwade


Ons slotlied is gezang 293: 1, 2 en 3,
Na de zegen, zingen we, in plaats van het ‘Amen’ vers 4
Maar nu eerst gezang 293: 1, 2 en 3 = Lied 913

Heer, ik wil uw liefde loven,         al begrijpt mijn ziel U niet.
Zalig hij (zij), die durft geloven,   ook wanneer het oog niet ziet.
Schijnen mij uw wegen duister,   zie, ik vraag U niet: waarom?
Eenmaal zie ik al uw luister,         als ik in uw hemel kom!

Laat mij niet mijn lot beslissen:    zo ik mocht, ik durfde niet.
Ach, hoe zou ik mij vergissen,     als Gij mij de keuze liet!
Wil mij als een kind behandlen,    dat alleen de weg niet vindt:
neem mijn hand in uwe handen   en geleid mij als een kind.

Voorafgaand aan de zegen worden palmpaastakjes, buxustakjes waar een zegen over is afgesmeekt, uitgedeeld, opdat de mensen een tastbaar teken van Jezus' intocht en betrokkenheid, liefde, nabijheid hebben en kunnen mee nemen naar huis. 

Zegen:
Op de weg naar het Paasfeest loopt onze weg langs het Kruis,
het Kruis waaraan de Heer der Wereld stierf om te dienen
en te redden  allen, die verloren dreigden te gaan.
Zo redt en zegent ook ons
God de Vader,
God de Zoon,
in God de Geest.
Met ons in eeuwigheid.
Amen.

Gezang 293: 4. = Lied 913: 4