klik voor de vorige dienst van Ton s.v.p. hier 

Kerstviering 2006 in de Lutherse Kerk te Heusden. Voorganger: Ton Voerman, organist: Hans van Rossum;

zangers: Edy, Gé, Hanny, Klazien

 

Aan het begin van de dienst zingt het Koor: Noel Nouvelet. vertaling: Ook wij bezingen het nieuwe kerstkind nu. Vrome lieden, laten we God danken. Laten we zingen: een kerstlied voor de nieuwgeboren Koning. Halleluja.
De gemeente beantwoordt die oproep door staande te zingen:
't Is geboren, het Goddelijk Kind...



Ja, Hij is geboren, en is naar deze wereld gekomen om één met ons te worden. Om ons leven en ons sterven te delen, om onze vreugde en ons verdriet mee te maken, om sterfelijk als wij, ten onder te gaan en op te staan.

Daarom zijn wij hier nu bijeen in de Naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.
Amen

Zijn hulp in alles was God, in eeuwigheid,
en ook onze hulp is in de Naam van de Heer
die hemel en aarde gemaakt heeft.

Zijn glorie en glans heeft Hij afgelegd om ons van dienst te zijn
.
Wij probeerden die glorie vaak naar ons toe te trekken.
Hij is gekomen om in dienst van God ons allen te dienen.
Wij vergaten onze roeping onze medeschepselen te dienen en zorgden vooral voor ons zelf.

Hij is gekomen om ons vreugde te brengen.
Wij zijn verdrietig, omdat wij onze lieve zuster Hannie Visser missen, en omdat haar dochter verdriet heeft.

Godzelf heeft Zijn Zoon aan de dood verloren.
Maar Hij is opgestaan.

Hij is onze lof en liefde waardig.
Heer, wij zijn niet waardig dat U tot ons komt,
maar spreek slechts één woord, en wij zullen gezond zijn.
Amen.

Het koor zingt ons tot troost: http://www.wilbertberendsen.nl/files/god-so-loved.pdf
Zo lief had God deze wereld, dat  Hij Zijn enige Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft aan het verderf ontkomt, en eeuwig leven hebben mag!

Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de grote nood van deze wereld, maar laten wij dan ook Zijn naam prijzen, omdat er aan Zijn barmhartigheid geen einde komt!




Zondagsgebed
Heer God, die Uw Woord vlees hebt doen worden en ons met het nieuwe licht van Uw genade overstroomt, geef ons, dat dit licht onze harten verlichte en dat het zichtbaar worde en zijn glans openbare in onze daden. Door Jezus Christus onze Heer, die met U en Uw Heilige Geest leeft in de eeuwen der eeuwen.
Amen.

Lezing: Jesaja 9: 1 – 7 (Naardense bijbel)
Inleiding: De profeet Jesaja leefde in de 8ste eeuw voor Christus, toen het Joodse volk in zijn bestaan bedreigd werd door de Assyriërs. De naam Jesaja kan kort en kernachtig worden vertaald met: ‘God helpt’. Alleen al zijn naam bevatte dus een belofte van Godswege. En de inhoud van de boodschap, die hij verkondigde, koppelde Gods hulp aan de spoedig te verwachten geboorte van een kind in de koninklijke familie. Dit klinkt wonderlijk! Want hoe zou de Almachtige bescherming aan Zijn verdrukte volk kunnen geven door middel van een kind, dat immers bij uitstek het symbool van machteloosheid is? Toch vindt elke geboorteaankondiging altijd wel weerklank bij mensen. Want hoe machteloos en zelf hulpbehoevend zo’n kind ook is, het wekt als verschijning van het nieuwe leven ook dadelijk de verwachting op van een zonnige toekomst, betere tijden en gelukkiger omstandigheden! Maar Jesaja’s profetie heeft de koning niet overtuigd. En ze is (dus) ook niet uitgekomen. Het Joodse volk is ten slotte door de Assyriërs en Babyloniërs onder de voet gelopen en heeft in ballingschap moeten gaan. En toch heeft het Joodse volk deze profetie bewaard, zuinig bewaard sinds 28 eeuwen, en waarom? Omdat ze de stem van hun God hoorden meeklinken in de woorden van Zijn profeet. En wij geloven zelfs dat het kindeke Jezus al 20 eeuwen de vervulling is van deze profetie. Dat roept vragen op, die ik in de preek zal trachten te beantwoorden.

1 (8:23) (Maar) Er zal geen donkerheid meer wezen voor het land dat in benauwdheid was; zoals Hij in de tijd van eerst smaad heeft gebracht over het land van Zebulon en het land van Naftali, zal Hij in de latere tijd eer brengen,– aan de weg naar de zee, de overzij van de Jordaan, het Galilea der heidenen. 2 (9:1) De gemeenschap van wie voortgaan in het duister, zien zullen zij een groot licht; wie zijn gezeten in het land van de schaduw des doods, licht zal over hen stralen. 3 (9:2) Hebt gij het juichen vermeerderd, de vreugde groot gemaakt,– verheugen zullen zij zich voor uw aanschijn zoals er vreugde is in de oogst, zoals ze juichen wanneer ze het roofgoed verdelen. 4  (9:3) Want het juk dat hem belast, de stang op zijn schouder, de stok van de drijver op hem,– hebt gij gebroken als op de dag van Midjan. 5  (9:4) Want elke marsschoen die dreunend marcheert en elke mantel gewenteld in stromen bloed,– zal worden tot brandstof, vreetwaar voor vuur.
6  (9:5) Want een kind is ons geboren, een zoon aan ons gegeven, nu komt de heerschappij op zijn schouder; men zal als naam voor hem roepen: wonderbare raadsman, heldhaftige God, vader voor immer, vredevorst!, 7  (9:6) voor heerschappij over velen en vrede zonder einde op de troon van David en over diens koninkrijk, om dat te bevestigen en te schragen met recht en gerechtigheid,– van nu af en tot in eeuwigheid; de naijver van de ENE, de Omschaarde, zal dit doen!

Gezang 124: 1 t/m 5 Het daget in het Oosten...
 
De duisternis gaat wijken van de eeuwenlange nacht. 
Een nieuwe dag gaat prijken  met ongekende pracht.

...Hij komt de volken troosten,  die eeuwig heersen zal.

Epistellezing: Titus 3: 1 – 8

Inleiding: Volgens de kerkelijke traditie is deze brief door de apostel Paulus geschreven. En wel aan Titus, een jonge medewerker op het eiland Kreta. Maar de meeste theologen betwijfelen tegenwoordig het auteurschap van Paulus. Ik heb geen reden om dit wetenschappelijk debat voor u te verzwijgen. Maar daar laat ik het bij. Het gaat me veeleer om de inhoud. Heeft de schrijver, Paulus of géén Paulus, ons iets te zeggen in Godsnaam? Als die vraag met een ja beantwoord kan worden, staat deze brief terecht in de bijbel.
Uit het derde en laatste hoofdstuk lees ik u een paar verzen voor die van levensbelang zijn voor de nog altijd actuele kwestie van welke betekenis de kerk is voor de samenleving. De Romeinse overheid, daarin gesteund door de publieke opinie, beschouwde de christenen als goddeloze mensen. Ze hadden geheimzinnige huisgemeenten en kwamen niet bijeen in tempels met godenbeelden. En als Messiaanse beweging wekten zij de indruk behept te zijn met een gevaarlijke revolutionaire gezindheid. Hun god, die koning was, vormde en bedreiging voor de keizer. Ook stonden de christenen te boek als menseneters. Daartegen komt de brief in het geweer in dit hoofdstuk 3. Titus moet de Kretenzen bij de les houden en zorgen dat de overheid hun niets verwijten kan.

1 Maak hen indachtig zich te onderschikken aan overheden en gezagsdragers, hen te gehoorzamen, tot alle goed werk bereid te zijn, 2 niemand te lasteren, wars van strijd te zijn, inschikkelijk, alle zachtmoedigheid betonend jegens alle mensen. 3 Eens immers waren wij ook ondoordacht, ongehoorzaam, dwalend, dienstbaar aan velerlei verlangens en lusten,– brachten we in kwaadwilligheid en afgunst het leven door, gehaat en vol haat jegens elkaar. 4 Maar toen de mildheid en de mensenliefde van onze redder, God, verscheen, 5 heeft hij, niet om werken der gerechtigheid die wij hadden gedaan maar overeenkomstig zijn ontferming ons gered door het bad van wedergeboorte en vernieuwing door de heilige Geest, 6 waarvan hij rijkelijk over ons heeft uitgegoten door Jezus Christus, onze redder, 7 opdat wij, gerechtvaardigd door zijn genade, erfgenamen zouden worden van het eeuwige leven waar wij op hopen. 8 Betrouwbaar is dit woord, en omtrent dit alles wil ik dat je daarvan krachtig getuigt, opdat zij die zich hebben toevertrouwd aan God erop bedacht zijn in goede werken vooraan te staan; die zijn goed en vol nut voor de mensen...

Psalmwoord: De Heer heeft gedacht aan Zijn goedertierenheid, en Zijn trouw jegens het huis van Israël: alle einden der aarde hebben aanschouwd het heil van onze God! Halleluja!
Halleluja: 1x koor, daarna 1x gemeente.
 
Uit Tussentijds: nr. 17: vers 1: koor, vers 2-3:  gemeente = Lied 305
 

Evangelie: Lucas 2: 4 – 20  Naardense Bijbel

Er is een verplichting voor de inwoners van Israël om zich te melden in de stad waar ze via de familie thuis horen. Een belastingmaatregel! 4  Zo klimt ook Jozef op van Galilea, uit de stad Nazaret, naar Judea, naar de stad van David die Betlehem genoemd wordt, omdat hij is uit het huis van David, zijn stamvader,– 5  om te worden ingeschreven samen met Maria, die aan hem uitgehuwelijkt is en zwanger is. 6  Het geschiedt als zij dáár zijn, dat de dagen vervuld zijn dat zij baren moet, 7  en zij baart haar eerstgeboren zoon; zij wikkelt hem in doeken en legt hem in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats is in de herberg.
    8 Er zijn in de omgeving herders die in het open veld door de nachtwaken heen waken over hun kudde. 9  Opeens staat een aankondig–engel van de Heer bij hen; glorie van de Heer omstraalt hen; ze worden bevreesd, in grote vrees. 10  De aankondig–engel zegt tot hen: vreest niet!, want zie, ik kondig u aan: grote vreugde, die voor heel de gemeenschap wezen zal: 11  voor u is heden geboren een bevrijder–en–redder; hij is de Christus, de Heer,– in de stad van David; 12  dit is voor u het teken: ge zult vinden een kind in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe! 13  Plotseling geschiedt het: bij de aankondig–engel is een menigte van de hemelse heirschaar; zij loven God en zeggen:
Ere zij God = Lied 487 : 1
15  Het geschiedt als de engelen van hen weggaan ten hemel, dat de herders tot elkaar zeggen: komt, laten we naar Betlehem gaan en zien het woord dat is geschied en dat de Heer ons heeft bekendgemaakt! 16  Ze gaan, ze spoeden zich daarheen en vinden Maria en Jozef, met het kind dat in de kribbe ligt. 17  Als ze het zien geven ze bekendheid aan het woord dat tot hen over het jongetje gesproken is, 18  en allen die het horen zijn verwonderd over wat door de herders tot hen is gesproken. 19  Maria heeft al deze woorden bewaard, ze overwegend in haar hart. 20  De herders keren terug, de glorie van God zingend en hem lofprijzend om al wat ze hebben gehoord en gezien precies zoals tot hen is gesproken. 

Zalig die het woord van God horen en er gehoor aan geven!

Laten we, in antwoord op Gods Woord samen ons geloof belijden en zeggen:
Wij geloven in God, de Almachtige,
                Schepper van hemel en aarde.

Vader van mensen,
        Moeder van kinderen, Die ons welzijn zoekt.

Broeder en leraar, in Jezus mens geworden
        om ons leven te delen en te redden,
om voor ons te sterven op het kruis en op te staan,
om een eind te maken aan alle zinloosheid
        van het bestaan.

Geest en inspirator, bijstand en kracht,
        voor allen die in God geloven willen.
Daarom durv­­en wij geloven in Liefde en Trouw,
in warmte en vergeving, in doop en opstanding,
in heden en toekomst.
Voor onszelf, en voor elkaar.
Amen.

Kinderkerstlied van Maarten Luther: gez. 133: 1 – 7 Ik ben een engel van de Heer = Lied 469

2 't Is van een moeder die vannacht
een kindje kreeg en dankbaar lacht.
't Is van een kindje, lief en klein,
dat wil altijd je vriendje zijn.

3 De Here Jezus is dat kind
die ieder helpt die Hem bemint,
de Heiland die je droefheid kent
en alles waar je bang voor bent.

4 Hij die je van je schuld bevrijdt
geeft je geluk en zaligheid,
dat je in de hemel dag aan dag
met ons, de englen, wonen mag.

5 Let goed op wat ik je vertel,
dan vind je vast dat kindje wel:
't ligt in een kribbe in een stal.
Toch is Hij Koning van 't heelal'.

6 Laat ons nu blij en welgezind
gaan zoeken naar dat hemels kind
en met de herders binnengaan.
Zie, zie wat God hier heeft gedaan.

7 Maar kijk niet enkel met het oog
dat al zo vaak een mens bedroog.
Alleen wie luistert telkens weer
die ziet Gods zoon, de lieve Heer.

Preek
Lieve vrienden,
1. Het kerstfeest is voor ons in West-Europa een bijzonder belangrijk feest. Wij christenen vieren dan de geboorte van onze Heer en Heiland Jezus Christus.
Maar ieder jaar verbaas ik me weer opnieuw dat ook velen buiten onze kring ons feest meevieren. Het is toch merkwaardig hoe in een land, dat tot mijn verdriet in rap tempo aan het ontkerkelijken is, iedereen, gelovig of niet, zich in de decembermaand aan de kerstsfeer overgeeft door middel van symbolen, die met Jezus’ geboorte niets van doen hebben. Overal zie ik kerstbomen verschijnen, in onze huizen en op straat en in alle winkels en kerken… Soms verwijst de ster in de top naar Bethlehem, maar de kerstboom op zichzelf heeft oorspronkelijk niets te maken met de verschijning van Gods Zoon op deze aarde. Hij is in de 19de eeuw uit Duitsland ingevoerd en hij verzinnebeeldt de onverwoestbare levenskracht van de natuur, want hij blijft altijd groen, terwijl de loofbomen hun bladeren laten vallen. Alleen via de vele kaarsen waarmee de boom wordt opgetuigd, en waardoor hij licht verspreidt in zijn omgeving, valt er een verband te leggen met de profetie die we zojuist gelezen hebben. Over de kerstman die niet weet of hij van de heilige Nicolaas afstamt of van een vreemd soort sneeuwman, zwijg ik maar. In Amerika heet hij Santa Claus en in Rusland Vadertje Vorst. Maar hij is stellig geen pasgeboren kind met goddelijke namen, zoals Jesaja van de Messias getuigt. Die goddelijke namen: Wonderbare Raadsman, Heldhaftige God, Vader voor immer, en Vredevorst, naar de dicht bij het Hebreeuws blijvende vertaling van Ds. Oussoren, zijn dunkt mij de reden waarom deze niet tijdens Jesaja’s leven vervulde profetie als een waardevolle voorspelling acht en twintig eeuwen lang in de Joodse heilige schriften bewaard is.  Het is een woord van God en het appelleert aan algemeen menselijke verlangens. Wie ziet niet uit naar een mens, die op wonderbare wijze eindelijk eens raad weet met onze van strijdrumoer daverende wereld, iemand die door zijn heldhaftigheid en dus met gevaar voor zijn eigen leven, een altijd durende vrede zal schenken. Zó iemand moet wel over goddelijke kracht beschikken, ja, God Zelf zijn, en dan dus voor immer een ware Vader voor alle mensen.
Als Christen geloof ik dat zo iemand ooit in het koningshuis van David ter wereld gekomen is en is voortgesproten uit het Joodse volk. Zij die heden ten dage het Joodse geloof aanhangen, gaan in deze overtuiging niet met mij mee, maar men zegt mij, dat in die gelovige kringen een vrouw, die in verwachting is, hoopt (en misschien tegelijk ook wel vreest) dat zij moeder van die Messias zou kunnen worden…
2. Lucas verhaalt in zijn evangelie, dat God naar Maria een aankondig-engel zond, net toen zij ondertrouwd was met Jozef, en Lucas zegt er ook bij dat Maria van die hemelse boodschap hevig schrok. Maar de engel stelde haar gerust en zei: ‘Heb maar geen vrees, want God bewijst je een genade’. 
Iets dergelijks overkwam ook een groepje herders in de omgeving van Bethlehem. Een aankondig-engel verscheen hun in een lichtglans, en sprak hun moed in toen ze bevreesd werden. Wees liever verheugd, zei de boodschapper van God, en opeens geschiedde het dat hij omringd bleek voor een hele schare van hemelingen die luidkeels zong van vrede op aarde en van welbehagen in mensen. Dat geschiedde!
Als u het woord ‘geschieden’ leest in de bijbel, dan moet u direct bedenken, dat het wil zeggen dat God de hand heeft in wat daar wordt beschreven.
Waarom verschijnt daar in de velden van Efratha opeens die schare, was één engel soms niet genoeg?
Één van Gods namen luidt: de Omschaarde. Hij die door een grote legerschare is omringd. De Heer Zebaoth.
En om de zo belangrijke boodschap te verkondigen van Gods welbehagen in mensen, bedient God zich van een schare, een koor dat machtig zingen kan van liefde voor mensen en vrede op aarde. Want daar gaat het over in de engelenzang. En zo begint het met een aankondiging, eerst door één engel die zijn boodschap overbrengt aan de herders, maar dan is er onmiddellijk daarna een onafzienbaar grote menigte rondom God, die deze boodschap aan de mensen bekend maakt, een schare die in grote vreugde bezingt wat God heeft toegezegd. (En zo blijkt Gods hemelse legermacht een vredesmacht!)
En de herders die geloven, doen het hunne om Gods beloften te verbreiden.

Als Jezus, het kind waarover hier is gesproken en gezongen, de leeftijd der volwassenheid bereikt heeft, zendt God wéér een aankondiger in de persoon van Johannes de Doper, die al gauw een menigte om zich heen verzamelt. Maar koning Herodes Agrippa weet er wel raad mee. Hij laat Johannes opsluiten en ten slotte onthoofden. En God weet er ook wel raad mee. Hij laat Jezus in de openbaarheid treden, en laat Hem ook eerst als énige aan de boodschap van Gods komende koningschap gestalte geven. Van dat moment af zal Jezus met Zijn leven en werken en met Zijn dood en opstanding Gods plan met de wereld verwezenlijken. Hij alleen heeft alles volbracht. Maar daar is het niet bij gebleven. Sindsdien is de Heilige Geest neergedaald op een onafzienbaar grote schare van mensen, die in hun leven hun geloof in Jezus Christus voor andere mensen zingend gestalte hebben gegeven tot hun dood, al dan niet als martelaar.
Volgens de statistieken behoort onze godsdienst ondanks de massale afval in West- en Zuid-Europa nog steeds tot de religies waarvan het aantal aanhangers wereldwijd toeneemt. De boodschap van vrede op aarde en van welbehagen in mensen spreekt kennelijk velen nog steeds aan.
In Titus 3 zien we hoe het grootse visioen van Jesaja, waarin beloofd wordt dat éénmaal een rechtvaardige koning uit Davids geslacht een vredesheerschappij zal stichten op aarde, gecombineerd wordt met de engelenzang uit Lucas, die datzelfde visioen koppelt aan de geboorte van Jezus, de Heiland van de wereld. Lucas ziet het visioen in dit Kind werkelijkheid worden.
Titus, de medewerker van Paulus op Kreta ontvangt in de naar hem genoemde brief instructies over zijn werkzaamheid onder de Christenen op het eiland.
Hij moet erop letten, dat Christenen zich loyaal betonen aan de overheid, heidens of niet. Daarmee worden Christenen gekarakteriseerd als in principe gehoorzame onderdanen. Dat er in dit opzicht niet op hen aan te merken mag zijn, was destijds van levensbelang voor de gemeente. Dat is tegenwoordig van minder belang, in een democratie als de onze zijn we zelf deel van de overheid, alhoewel ons dat niet ontheft van de plicht om zelf betrouwbaar te zijn. Echter, vervolgens komt het gedrag van de Christenen ten opzichte van elkaar ter sprake en in hun contacten met buitenstaanders zonder maatschappelijk relevante functies. Wat er dan uitspringt is de vermaning om wars van de strijd te zijn. In de gemeente mag je verwachten dat je niet wordt aangevallen, zachtmoedigheid en inschikkelijkheid wordt ook van ons allen verwacht, en natuurlijk mogen we niet kwaadspreken. Integendeel, een lid van de Christelijke gemeente is toch gaarne bereid het goede te doen. Dat zijn aansporingen, die de eeuwen door bestendig gegolden hebben. En wij moeten daarop letten bij onszelf. Een van de redenen waarom, verklapte Annie M.G. Schmidt eens, de gemeente haar níét trok, terwijl ze toch in een predikantsgezin opgegroeid was, laat zien dat de aan Titus verstrekte richtlijnen nog altijd van betekenis zijn. Want wat haar zo bijgebleven was, waren de onbarmhartige commentaren op de mensen, die langs de pastorie liepen.
Dat maant ons tot voorzichtigheid. En ik zeg tot mezelf en tot u: Kijk toch geregeld in je geestelijke spiegel en vraag je af, of je echt wel een verandering van je gedrag wilt aanbrengen, zoals past bij de richtlijnen aan Titus, of dat je eigenlijk liever bij het oude blijft. Niet voor niets zegt de schrijver van de brief: eens waren ook wij kwaadwillig en afgunstig en onvriendelijk en wat daar verder nog aan kwalijk gedrag opgesomd staat.
Weet u: de christelijke gemeente dient er nu juist toe, dat u met uw verkeerde leefwijze niet wegkomt, maar dat u er besef van hebt, en dat u binnen die veilige gemeenschap blij bent, dat wij allen elkaars broeders en zusters zijn. En een beeld van Gods liefde voor mensen. Zo kunnen we elkaar op de goede weg houden…
De mensenliefde van God
Daarmee vangt Gods blijde boodschap aan.
Wij hebben vaak moeite met de practische uitwerking. Gods mensenliefde in Jezus, die Zijn leven voor ons over had, vraagt om geloof, vraagt om het geloof dat achter de nauwe poort het koninkrijk van God zich eindeloos ver uitstrekt. Het koninkrijk waarin de vreugde zonder grens is, zoals er geen einde is aan Gods genade.
Wie in Jezus gelooft ontvangt de hemelse vrede waarop de ellende in de wereld geen vat heeft. Dat is een belofte van God en het is het fundament van onze niet aflatende blijdschap!
Ere zij God in den Hoge. Ere zij Hem, die een welbehagen heeft in mensen. En hun, ons, reeds hier Zijn hemelse vrede schenkt.
Amen.

Muziek

Collecte

Gebed over de gaven
Heer God, wat wij hebben verdiend, wat wij hebben gekregen, is uit Uw genade.  Daarom kunt U er over beschikken, zoals U kunt beschikken over onze tijd, liefde en aandacht.  Wijs ons ook hierin de weg. Om Jezus’ wil. Amen.

gezang 141

Voor ik als kind ter wereld kwam,  zijt Gij voor mij geboren.
Eer ik een woord van U vernam,  hebt Gij mij uitverkoren.
Voordat Uw hand mij heeft gemaakt,
werd Gij een kindje, arm en naakt,  hebt Gij U mij gegeven.

Temidden van de nacht des doods  zijt Gij, mijn zon, verrezen.
O zonlicht, mild en mateloos,  Uw gloed heeft mij genezen.
O zon die door het donker breekt
en 't ware licht in mij ontsteekt,  hoe heerlijk zijn Uw stralen.

Gebeden gevolgd door het Onze Vader
Dank voor de regen in Australië, waardoor bosbranden doven.

Gebed voor Somalië en Eritrea, voor alle kinderen die lijden, voor Darfur en andere brandhaarden der wereld...

Onze Vader, die in de hemel zijt,
Uw Naam worde geheiligd. Uw Rijk kome.
Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel.
Geef ons heden ons dagelijks brood
En vergeef ons onze schulden,
Zoals wij aan anderen hun schuld vergeven
En leid ons niet in verzoeking maar verlos ons van het kwade



Zegen
DE  GENADE  VAN ONZE HEER JEZUS CHRISTUS
EN DE   LIEFDE  VAN GOD DE VADER                                    
EN DE  Gemeenschap  VAN DE HEILIGE GEEST
IS EN BLIJFT MET U ALLEN.  AMEN

Daarna hebben we heerlijk koffie gedronken bij de familie Hilwig 

........................................................................................................
.

naar boven